Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 4
(1884)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[1884, nummer 1]Over het karakter van den stadhouder Willem II, prins van Oranje,
| |
[pagina 2]
| |
Groen zegt in zijne Archives de la maison d'Orange: ‘De nagedachtenis van Willem II is tot zekere hoogte gerehabiliteerd.’ Vreemd klinkt het ‘gerehabiliteerd tot zekere hoogte’, daar waar de ondubbelzinnige blijken, niet alléén dat deze Stadhouder den Staat heeft gediend met onkreukbare eerlijkheid en goede trouw, maar ook dat hij steeds bij al zijne daden het ‘Gemeene’ Best voor oogen had. De daad, die Willem het meest aan verguizing heeft prijsgegeven, is de zoogenaamde aanslag op Amsterdam in 1650, die eigenlijk heeten moet een aanslag op Bicker c.s.; dat wil zeggen eene staatkundige partij in de vroedschap. Adrien Baillet, die eene geschiedenis van Holland schreef van 1609-93 (onder het pseudoniem de la Neuville) is een getrouwe echo van 's Prinsen vijanden. Hij zegt o.a: ‘C'était une “opinion” déjà toute commune parmi les politiques du pays que le prince Guillaume II cherchait un chemin à la souveraineté des Provinces Unies. La paix de Munster formait de grands obstacles à ses desseins..... elle le laissait dans un repos, qui lui paraissait d'autant plus pernicieux, qu'il ne pouvait faire aucune démarche vers sa fin sans être aperçu.’ Aubéry du Maurier, Cérisier, Abraham de Wicquefort gaan in koor met Baillet zich beroepende op ‘opinions’ en ‘on-dit's.’ Ook de deftig gepruikte Wagenaar gewaagt van den Stadhouder als van een anderen Fiesco en wordt door Nederlanders nagevolgd - die even min als hij geput hebben uit echte bronnen - en dus den naam van geschiedvorscher onwaardig zijn. Tegenover deze lasterlijke taal van landgenoot en vreemdeling liggen de eigenhandige brieven en memoriën van den jongen vorst reeds openbaar gemaakt door Groen of nog berustende in het huisarchief van Z.M. en in dat van de stad Amsterdam - brieven die van zijne goede bedoelingen - het meest onwraakbaar getuigenis afleggen. De onuitgegevene, hier bedoeld, zijn vooreerst een tweetal gericht aan de Staten van Holland en West Friesland. De eerste een eigenhandige copij van Prins Willem, luidt: | |
[pagina 3]
| |
[23 juli 1650]‘E.M. Heeren! bijzonder goede vrienden! Wij hebben U.E.M. schrijven van 16/6 dezer wel ontvangen en vinden ons dien ten gevolge geobligeerd U.E.M. gansch vriendelijk te bedanken voor de goede genegenheid die het haar gelieft ons te toonen in zake van devoiren, die wij dagelijks als daartoe ambtshalve verplicht zijnde, ten beste van den Gemeenen beste zijn aanwendende. Verzoekende U.E.M. van te willen (gelooven?) dat wij nooit zullen ophouden van alles bij te dragen en met gestadige zorg en arbeid te betrachten hetgeen wij zullen noodig en dienstig oordeelen, tot handhaving en conservatie van de Unie tusschen de Provincien onderling vastgesteld als waarvan wij met U.E.M. (vermeenen?) dat de ruste van binnen en de zekerheid van buiten voornamelijk is dependeerende. En bidden hiermede God almachtig U.E.M. Heeren bijzonder goede vrienden dezelve te houden in Z.H. protectie. In 's Hage den 23 Juli 1650. U.E.M. dw. Vriend Stadhouder. w.g.P. D'Orange.
De tweede brief, die blijkens den inhoud kort vóór of op 31 Juli 1650 moet geschreven zijn, is een copij van de hand van Willem Frederik Stadhouder van Friesland. | |
[31 juli 1650]E.M. H! Wij hebben goedgevonden U.E.M. bekend te maken, dat de groote nood en de apparente desordre, scheuring en dissipatie van de Unie, die wij zagen voor oogen te zullen geschieden door het aandrijven van eenige kwaadwilligen in de vergadering van Holland, gesteund door de stad van Amsterdam, en ons aanbevolen wezende door de Staten-Generaal, volgens Resolutie van 5 Juni, dat wij zouden alle noodige ordre stellen, ende die voorzieninge doen, ten einde dat alles in goede ruste ende vrede werde geconserveerd, heeft ons goed gedacht te resolveeren en te arresteeren om de Heeren de Wit van Dordrecht, de Wael ende Ruyl van Haarlem, Jan Duyst van Voorhout | |
[pagina 4]
| |
van Delft, Keyser van Hoorn, Stellingwerf van Medemblik en dat beneffens Graaf Willem te zenden naar Amsterdam, met Compagnieën te voet en te paard, om zoo mogelijk dezelfde stad bij de Unie te conserveeren, wezende: ‘het eenigste middel’ om het land in rust, eenigheid en vrede te onderhouden, niet twijfelende of dit voorzegde zal U.E.M. niet alléén aangenaam wezen, maar ook de goede hand daaraan te houden, dat deze zaak mocht gemaintineerd worden en tot een goed einde gebracht, waardoor U.E.M. zullen toonen de genegenheid voor het gemeene Vaderland, hetwelk mijn eenigste oogmerk is; verzekerende U.E.M. voor God, dat ik geene andere redenen of dessein met deze heb, al mochten de luiden en kwaadgunstigen anders daaraf spreken en ten kwaadste uitleggen en uitstrooien En zal ik nooit mijn persoon, goed en bloed sparen om den lande in alle hoedanigheid te dienen en volgen de voetstappen van mijn voorolders, die door Gods zegen van een klein beginsel deze landen tot grooten staat hebben helpen brengen. En in die goede intentie zal ik altijd volharden, employeerende alles wat in mij is tot de rust van den lande, de maintien van de religie en oprechte vrijheid. En zal daar nooit in veranderen, maar er in volharden tot den einde toe; hiermede eindigende, in zulke goede gedachte zal ik den Allerhoogste bidden dat Hij U.E.M. regeering wil zegenen, doen groeien en bloeien en verblijve alle tijd mijns levens enz. Willem Frederik scripsit concept aan de Staten Provinciaal voor Prins Willem.
Commentaren op deze schrifturen zijn overbodig. Toch wensch ik hier bijzonder de aandacht te vestigen op het feit, dat de Prins herhaaldelijk zijn goede meening met eede bevestigt. In onze dagen van atheïsme en van meineed zou dit niet veel bewijzen. In de 17e eeuw beteekent dit m.i. zeer veel, ja alles. | |
[pagina 5]
| |
Belangwekkend zijn ook de volgende copijen van 's Prinsen eigen hand. Gegeven in den Haag 28 Juli 1650. | |
[28 juli 1650]Aan den Kommandeur van Groningen. Edele Erntfeste Manhafte! Alzoo wij goed gevonden hebben het garnizoen van Groningen te ontbieden met patenten, zoo zouden wij goedvinden, dat gij meekwaamt, om dezelfde te commandeeren en te doen marscheeren met alle mogelijke deligentie tot Amersfoort, om te beletten, dat in het marscheeren geen overlast geschiedde aan de ingezetenen dezer landen, waartoe wij ons verlaten, alzoo de dienst van het land daaraan gelegen is. Verblijve ondertusschen enz.
Aan gedeputeerde Staten van Groningen. E.M. Heeren! Hebbende goedgevonden de compagnieën in de stad Groningen garnizoen houdende, uit te laten komen, door patenten, tot dienst van het gemeene vaderland, zoo hebben wij U.E.M. zulks willen te weten doen ende hetzelfde tot geen anderen einde dienende, zal ik eindigen verblijvende ende U.E.M. recommandeerende in de protectie des Allerhoogsten. Van U.E.M. geaffectionneerde goede vriend Willem.
Eindelijk wensch ik nog de aandacht te vestigen op een tweetal merkwaardige brieven aan de Bestuurderen van Amsterdam, nog heden berustend in het archief der hoofdstad. De eerste geschreven te Hage den 29n Juli 1650. | |
[29 juli 1650]Erntfeste, voorzienige, discrete, bijzondere goede Vrienden! Lestmaal in uwe stad zijnde voor den dienst van 't land, zoo heb ik zoo vreemd van U.L. bejegend geweest, dat om dergelijken niet meer onderworpen te wezen, heb ik Graaf Willem van Nassau met bijhebbende troepen in U.L. stad | |
[pagina 6]
| |
willen schikken, met order, om daar alles in rust en stilte te holden, op dat hetgene ik U.L. nog voor te dragen hebbe, den dienst van het Land rakende, mij niet door eenige kwalijk geintentioneerde en kome belet te worden. Daartoe ik dan van U.L. begeere de goede hand te willen holden en Graaf Willem hierin te assisteeren; en ons hierop verlatende, bevelen wij U.L. in de protectie des Allerhoogsten ende verblijven U.L. goeden vriend (w.g.) G.P. d'Orange.
No 2 is geschreven te Amstelveen en luidt aldus: | |
[1 augustus 1650]Ernfeste, voorzienige, discrete, bijzonder goede vrienden! Gister avond alhier gekomen zijnde hebben wij met groote verwondering verstaan uit het rapport aan ons gedaan door onzen neef Graaf Willem van Nassau, zoodat hij volgens onze order verzocht hebbende binnen de stad van Amsterdam te komen met zoodanige troepen als wij daartoe hadden geordonneerd, strekkende alleenlijk tot verzekering van onzen persoon in de audientie, die wij lestemaal te vergeefs geeischt hebbende, nu wederom te rade zijn geworden, van nieuws te eischen, om te proponeeren, zaken, den dienst van den lande merkelijk concernerende, U.E. daarop hebben gedifficulteerd zijne Excellentie binnen hare poorten te laten komen. Ende strekt ons tot veel grooter verwonderinge te hooren, dat U.E. zich met lichtinge van volk van oorloge, toestellinge van geschut op hare wallen ende anderzins preparatie zouden schijnen te maken, om ons in plaatse van vriendlijk onthaal, vijandelijker wijze te bejegenen. Hebben derhalve goed gedocht U.E. deze onze tweede missive te schrijven zoo om te weten, wat U.E. met de voorzegde preparatie mogen voorhebben, als voornamelijk mede om nog andermaal gemelde audientie te vereischen, ten fine en met zoodanige verzekeringe als voorzegd is. Daarop wij U.E. antwoord ende resolutie door brenger dezes zullen verwachten ende dezelve ondertusschen, erntfeste, | |
[pagina 7]
| |
voorzienige en discrete, bijzonder goede vrienden, Gode almachtig bevelen. Tot Amstelveen den 1n Augustus 1650. U.E. ‘goedwillige’ vriend wg. G. d'Orange.
De eerste van dit beroemde tweetal is vele malen gedrukt. Ik citeer hem alleen om aan te toonen, dat Wagenaar en andere schrijvers een belangrijk deel van een volzin hebben weggelaten. Ik vind nergens gedrukt: ‘en graaf Wtllem hierin te assisteeren,’ en ben geneigd aan te nemen, dat deze uitlating met opzet is geschied door de tegenstanders des Prinsen. Immers door 't vragen van assistentie bewijst de Stadhouder, dat hij geen aanslag, geen daad van geweld op 't oog heeft, edoch met vereende krachten de rust wil bewaren. De tweede brief wordt door Wagenaar geïgnoreerd en is, naar ik meen, nooit in druk verschenen. Dit is merkwaardig, aangezien daaruit zonneklaar des Stadhouders doel en wensch blijken, en wij daaruit leeren, dat Prins Willem geenszins in angst verkeerde, zooals Wagenaar beweert. Wagenaars voorstelling van de flinke regeering van Amsterdam, is mede lijnrecht in strijd met de eigenhandige memoriën van Andries Bicker, berustend in het archief van Amsterdam. Bicker spreekt van ‘groote consternatie en flauwhartigheid van de Raden’ en iets verder gewaagt hij van ‘eene perplexiteit’ die in den Raad heerschte, ten gevolge waarvan hij verzocht werd, zijn ontslag te nemen. Op grond van deze feiten houde ik Wagenaar voor een onbetrouwbaar geschiedschrijver. Ook Schlosser blijkt uit schrijvers als Wagenaar te hebben geput, als hij o.a. beweert: ‘De door Willem ontworpen overrompeling van Amsterdam, had 's nachts moeten plaats hebben, en wel zóó, dat het voetvolk van de eene en de ruiterij van de andere zijde plotseling | |
[pagina 8]
| |
voor de poorten zou verschijnen en de majoor, Gentillot, die 's avonds te voren met 50 man in de stad geslopen was, de wachten nederhouwen en voor de aanrukkende troepen de poorten openen zou.’ Naast dit verhaal, dat niet op echte gronden steunt, voegt het de door den Stadhouder eigenhandig geschreven copij van zijne bevelen te plaatsen. Wij lezen o.a. Actum Haeghe 27 Juli 1650. Zijn Hoogheid belast hiermede aan graaf Willem om zich te vervoegen naar Abkoude, alwaar de hoeren van Somerdijck en Dona haar bijhebbende troepen hem zullen toebrengen, met dewelke hij zijn uiterste best doen zal om zich met de gemelde troepen te begeven binnen Amsterdam en zich van dezelfde stad te verzekeren op de beste en zachtste voet, die hem mogelijk is en voornamelijk zorg te dragen, dat alles in stilte en goede ruste gehouden worde, zonder te gedogen, dat de minste overlast aan de burgers kome te geschieden en houden alles in zulken staat tot dat Zijne Hoogheid komt.’ Op eene andere plaats luidt 't: ‘dat de troepen volstrekt niet mogen schieten, bij het binnenkomen der stad, zelfs niet als er op hen mocht geschoten worden.’ Hieruit blijkt dus de oppervlakkigheid van den geschiedschrijver Schlosser, maar ook de voorzichtigheid van dezen Stadhouder geprezen o.a. door zijn tegenstander Adrien Baillet. ‘Sa prudence, zegt deze, sprekend van de reis des Stadhouders naar Gelderland in October 1650, sa prudence y dissipa quelques différents, qui étaient survenus entre la noblesse et les villes.’ Verder wordt in 's Prinsen memorie over de onderneming tegen Amsterdam 't doorslaand bewijs gevonden, dat de Prins volstrekt geen voornemen had tot 't verkrachten van den regeeringsvorm, maar gestreng zijn ambt van stadhouder wilde vervullen. Wij lezen o.a. ‘Als al de troepen binnen zijn en er geen wanorde heerscht, | |
[pagina 9]
| |
de vroedschap bevelen om op het raadhuis te vergaderen, daar heen gaan met al de officieren en de vroedschap veranderenGa naar voetnoot1; lijsten gereed hebben, waarop namen van hen, die men in de regeering wil plaatsen. Overwegen of het niet raadzaam is, om zoodra men de stad binnenkomt Bicker en zijn broeder gevangen te nemen, om te bewijzen, dat het alleen om die beide te doen is.’ Hiermede worden dus gelogenstraft de beweringen van genoemde en ongenoemde schrijvers, alsof des Stadhouders handeling betreffende Amsterdam een daad van misdadige eerzucht zou wezen. Men heeft dus niet het recht om te spreken van ‘Coup d'état’ zooals door hedendaagsche Nederlandsche schrijvers is gedaan. Een ‘coup d'état’ toch is eene handeling door welke iemand met geweld eene wijziging, eene omwenteling te weeg brengt in de essentie van den StaatGa naar voetnoot2. In het wezen van den Staat werd door den Stadhouder niets veranderd - integendeel hij was de leeuw, die de pijlen bijeenhield, ten spijt der oligarchen, getrouw aan zijn devies: ‘Je maintiendrai.’ Ik besluit met den wensch, dat men meer algemeen moge geraken tot waardeering van den vroeg gestorven Stadhouder, die door zijn tegenstander Baillet aldus geteekend wordt: ‘Il avait beaucoup d'excellentes qualités qui le rendaient aimable et qui le faisoient estimer. Il avoit une beauté de corps incomparable et peu ordinaire à son sexe. | |
[pagina 10]
| |
Mais les agréments de sa taille et de son visage étoient rehaussés d'un certain air de grandeur et d'autorité qui retenoit les regards des autres dans le respect. Son génie étoit si vif et si pénétrant que, dès sa première jeunesse, il avoit acquis une grande connoissance de mathématiques, de la philosophie nouvelle, de l'histoire, de la poésie et de cinq langues différentes qu'il parloit avec une facilité merveilleuse. Tous ces avantages quoique très capables de lui donner de la présomption et de la vanité n'empechoient pas qu'il ne fût aussi traitable et aussi populaire qu'on pouvoit le souhaiter d'un prince sorti du sang des rois et des empereurs dans un gouvernement composé de marchands et de matelots. Il étoit vaillant et ne paroissoit pas moins homme de conseil que d'exécution. Adroit et robuste de corps, infatigable à cheval; déjà très entendu dans le métier de la guerre, pour lequel il avoit beaucoup de passion. De sorte que, si la mort ne l'avoit enlevé après 24 ans de vie, il seroit infailliblement arrivé au point de la réputation et de la gloire où son aïeul, son oncle et son père étoient parvenus.’ Dit portret gegeven door een tegenstander, gevoegd bij de eigenhandige schrifturen van dezen Stadhouder, is mijns inziens een aanleiding te meer om in naam der waarheid en van het recht te eischen, dat de Stadhouder Willem II nooit meer op ééne lijn worde gesteld met een Fiesco, met een Marino Falieri, omhangen met den mantel van laakbare heerschzucht, maar geplaatst in het ware licht, als de waardige vader en voorganger van den grooten Stadhouder-KoningGa naar voetnoot1, wiens hoogste eerzucht bestond in het handhaven van het ‘Gemeene’ Best. 's Bosch, Augustus 1881. |
|