Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 3
(1881)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
De Heeren van Halewijn,
| |
[pagina 54]
| |
een adelaar nam het weldra zijn eerste plaats, boven de Noordsche roofzuchtige vogels in, om eerlang weer het lot van Europa. in handen te hebben. Had Pruisen, 's Keizers regering kennende, deze tegen den inwendigen rooden vijand gesteund, en niet tot een godtergenden broederkrijg op schijnheilige wijze uitgetart, het zou thands, hoe materieel sterk naar buiten ook, niet bijna allen zedelijken inwendigen steun tegen dien vijand en zoo vele anderen missen, en, de tijd is mogelijk niet ver af, Frankrijk noodig hebben om het van binnen verroeste oorlogsharnas voor in elkander storten te behoedenGa naar voetnoot1. Met dat al zwerft zij, die eenmaal het hart, de ziel, de goede genius van Frankrijk was, als eene arme verlatene ballinge rond, zwaar beproefd door God en door de menschen, de edele Keizerin Eugénie, vroeger groot door het in 't openbaar en in 't geheim lenigen van zoo menige smart, sterken en bijstaan bij zoo menig lijden en nationalen ramp, thands veel grooter door het heldhaftig en waardig doorstaan van de wreedste aller aardsche folteringen, het verlies van den schoonsten troon van Europa, wiens sieraad en zedelijke kracht zij was, het verlies van al wat zij, de fijngevoelende vrouw, moeder en echtgenoote, lief had, het verlies nu ook van haar hoop voor dit leven, haar toekomst, haren eenigen zoon. Zij moet wel door God bemind zijn, die zoo door Hem beproefd wordt! Haar Frankrijk moet wel tot groote dingen bestemd zijn, dat door zulke offers gelouterd wordt! In den roes der revolutionnaire hartstochten en der naar stoffelijken vooruitgang (verandering) hunkerende maatschappij zal de onschatbare waarde van dit laatste offer, den dood van | |
[pagina 55]
| |
dezen vromen en heldhaftigen Prins, wellicht nooit algemeen of zoo als recht en billijk is, erkend worden. Voor die aan een hooger leven gelooven, zullen de gevoelens welke dien echt kristelijken vorst bezielden en waarvan het volgende door Hare Majesteit de Keizerin in het gebedenboek van Haren ongelukkigen zoon gevonden gebedGa naar voetnoot1 de schitterendste getuigenis aflegt, des te meer zijnen vroegtijdigen dood doen betreuren, al blijft de hoop en de zekerheid, dat zoo veel deugd en godsdienstzin voor Frankrijk (voor Europa), zij het dan langs bovennatuurlijken weg, niet verloren zijn. ‘Mon Dieu, je vous donne mon coeur, mais vous, donnez-moi la foi! sans foi, il n'est point d'ardentes prières, et prier est un besoin de mon âme. Je vous prie, non pour que vous écartiez les obstacles qui s'élèvent sur ma route, mais pour que vous me permettiez de les franchir. Je vous prie, non pour que vous désarmiez mes ennemis, mais pour que vous m'aidiez à me vaincre moi-même. Et daignez, ô Dieu, exaucer mes prières. | |
[pagina 56]
| |
Nooit zullen zij die het geluk hadden de moeder van dezen jongen man te naderen, vooral nu, nu zij het door rampen en tegenspoeden voor God gebogen hoofd, zoo onderworpen grootsch en gelaten tot Hem opheft, den indruk vergeten dien haar diepe ziel volle blik, haar fiere zoo weinig trotsche houding, haar innemende betooverende omgang, haar geheel tragisch, van eene onbeschrijfelijk diepe melancholie overtogen optreden maakt; nooit dien kinderlijk betooverenden glimlach, nooit die eenvoudige naïve opgetogenheid, nooit die innige deelneming, die zij, zoo onverholen en ongekunsteld, bij al wat schoon, goed en waar is aan den dag legt. Zoo hadden ook wij het voorrecht haar te leeren kennen, toen wij, op den stikdonkeren avond van den 31n Juli 1878, onder een bij stroomen van den hemel nedervallenden regen met denzelfden trein in Passau aangekomen, in den eenigen omnibus van het Hotel ‘zum Bayrischen Hof’ naast haar plaats namen, zij ons zoo vriendelijk de eenvoudigste, onder reizigers gewone beleefdheden bewees, en wij haar acht dagen lang, onder het strengst in acht nemen van haar incognito, dat zij als onbewust nochtans zoo menigwerf verbrak, steeds in dezelfde hôtels en op dezelfde booten aan den Donau tot in Weenen mochten vergezellen. Onvergetelijk is het mij, zoo menige gunstige mede- | |
[pagina 57]
| |
deeling van haar te hebben mogen ontvangen over Holland en de Hollanders, van de liefde en de hoogachting die zij onze, helaas, zoo vroeg ontslapene Koningin toedroeg en van verscheidene harer politieke en maatschappelijke inzichten. Onvergetelijk is ons de uiting van kinderlijke vreugde en opgewondenheid, waarmede zij ons, na haar eerste bezoek aan het Oostenrijksche keizershof, begroette: ‘Ah! j'ai été si bien reçue, je suis tellement contente de ma journée!’ Geen wonder dan ook, dat er onder de oudsten en edelsten van Frankrijks zonen gevonden worden, die als een Markies de Piennes verklaren: ‘qu'ils sont fiers de la servir dans son malheur, comme ils ont eu le bonheur de la servir dans sa gloire.’ Eugène Emmanuel Erneste duc d'Halwin, marquis de Piennes, oud-ambassadeur, geheim sekretaris en kamerheer der Keizerin, wien wij het gedistingueerd omlijste, van de eigene handteekening voorziene portret der ongelukkige Vorstin te danken hebben, stamt uit een oud Vlaamsch geslacht, op het einde der zestiende eeuw aan de Montmorency's geparenteerd en als zijne Doorluchtige gebiedster menigwerf door God bezocht. Hadden treurige processen met de Junie's en de de Bruc's van Bretagne het door deze aanhuwlijking herstelde fortuin van de, na de treurige godsdienstoorlogen van de Reformatie, uit zijne verwoeste kasteelen verdreven geslacht doen verloren gaan, was het overschot zijner familiepapieren verbrand bij het verwoesten van het kasteel la Meurdragière, tijdens de gevangenneming aldaar en 't guillotineren van zijnen grootvader Thomas Henri te Parijs, door het schrikbewind van 1792, de materieele luister van dit roemrijke Huis leed een nieuwen slag door den val der Napoleontische dynastie in 1870, - maar als deze, in hare groote Keizerin, staat het na zooveel rampen en tegenspoeden ongebogen daar, in dezelfde vrome en godsdienstig berusting in de ondoorgrondelijke wegen van Gods Voorzienigheid, | |
[pagina 58]
| |
met de steeds onwrikbare hoop op eene schoone en betere toekomst. Nadat ik in Nederland eenige nasporingen over het verleden van dit Huis (vóór de Reformatie) mocht in het werk stellen, had ik het geluk niet alleen de opeenvolging van dit aaloude, naar alle waarschijnlijkheid uit de Forestiers of oude Graven van Vlaanderen gesproten doorluchtige geslacht, gedurende circa drie achtereenvolgende eeuwen terug te vinden, maar ook zijn bakermat en de van oudsher er aan verbondene heerlijkheid van 't Markgraafschap van Peene. De gedrukte bronnen die mij hiervoor ten dienste stonden waren, behalve le Nobiliaire Héraldique van Herckenrode (Veggiano), Het verheerlijkt Vlaenderen van Le Rov, le Dictionnaire Héraldique van de Poplimont, les Quartiers Généalogiques van Le Blond, van Leeuwen's Batavia Illustrata, enz. enz. terwijl Rietstap's Armorial Général mij onder anderen, de kontrôle op meer dan zeventig wapens der aan het Huis der Halewijns verwante geslachten verstrekte. Om het belang der geschiedenis van het aan de Nederlanden zoo lang en innig verbondene Vlaanderen, als bijdrage tot de kennis der groote familiën die onze gewesten gedurende eeuwen achtereen regeerden of verdedigden, moge de vrucht van deze zedige studie alhier eene plaats vinden, waarvan ik de opname aan den mij sinds lange jaren bevrienden en door mij hoog gewaardeerden Heer Professor Jos. A. Alberdingk Thijm te danken heb. Het oude en Doorluchtige Huis van Halewijn is aan de voornaamste, edelste en beste familiën van Vlaanderen vermaagschapt, en is omdat het eene lange reeks van opper-baljuws, legeraanvoerders, geheime kamerheeren, ambassadeurs en raden der Graven van Vlaanderen en Hertogen van Bourgondië opleverde, om zoo te zeggen, als de verpersoonlijking van de geschiedenis van dit heerlijke gewest te beschouwen. Eeuwen lang | |
[pagina 59]
| |
waren zijne zonen burgemeesters van het Vrije van Brugge, en verdedigden zij hun land met zijn voorspoed tegen het steeds terugkeerende geweld der Engelschen; menigmaal ook hun wettigen Landheer tegen de oproerige en onafhankelijke burgerij der voornaamste steden. Als de Graven van Vlaanderen voert het van metaal (van zilver), met den ouden Vlaamschen Leeuw (hier drie in getal, 2 en 1) van sabel (en gekroond), terwijl in later eeuwen, bij de verdrijving van dit geslacht naar Frankrijk, deszelfs koningen tot belooning van bewezen diensten, de Fransche hertogelijke kroon en open helm aan het wapen toevoegden. Als helmteeken prijkt daarboven een uitkomende gekroonde leeuw van het schild; als schildhouders twee leeuwen. Behalve de Heerlijkheid Halewijn waaraan zij naar het schijnt van den beginne aan, den Hertogelijken titel, en het Markgraafschap van Peen e (Piennes) waaraan zij dien van Markiezen ontleenden, waren de Heeren uit dit Huis gesproten, successievelijk of tevens, Heeren, Graven of Baronnen van Rollegem en Rekkem (Rechem), Hemsrode, Venetië, Merckem, Francx, Nieuwelande, Drongene, Ansbeke, Swevezeele, Esclebeke, Borre, Ochtizele, Bollizele, Kommene (Commines), Boessingen, Roosebeke, Sweveghem en Maldeghem; Westendhove, Lichtervelde en Guise, Burggraven van Nieuwpoort en Harlebeke, enz., Baljuws en kasteleinen van Aalst, Kassel, Yperen en St-Winoxbergen, Hoofdbaljuws van Brugge en Dendermonde, enz., enz. Het geslacht laat zich gevoegelijk in de volgende takken verdeden, als de Heeren van Peenen, van Roosebeke, Merckem, Sweveghem, Maldeghem, Boessingen en Kommene (Commines); terwijl de niet uitgestorven fransche liniën, Graven van Hames, Sangatte en Bondy, tevens gouverneurs waren van Picardie en de sedert 1530 aan de oudste geslachten van Bretagne vermaagschapte branche der Halewijns, Heeren van Regnéville, kommandanten en opperbaljuws du Dol et du Cotentin en Fougères. | |
[pagina 60]
| |
Onder de hun aangehuwde, verwante of uit hen gesprotene familiën vindt men de roemrijkste en oudste namen van Frankrijk en Vlaanderen, als de Montmorency, de la Trémouille, de Croy, d'Aremberg, de Ligne, de Mérode, de Baronaige, de Beaufort, de Souastre en de Bonnières, van der Vichte, Bourgondië, Borsselen, de Vaernewijck, van der Grachten de Ghistelles, de prinsen de Chimay en de Rache, het Fransche en Schotsche koningshuis: Bourbon en Stuart. - Verscheidene Heeren van Halewijn waren Rederijkers van St Peter te Geertsberge en leden van het St-Jorisgilde te Yperen. De oorspronkelijke burcht of 't kasteel van dit geslacht was gelegen aan den linkeroever van de Leye, bij en tegenover het vlek Halewijn, als het ware de voorstad van de stad Meenen of Menin in West-Vlaanderen, op een kleinen heuvel, ongeveer een mijl van Rijssel, een halve mijl van Kortrijk en ten naastenbij twee mijlen van Kommene (Commines). Voorheen was het een zeer vermaard vlek, dat nog in 1735 het uiterlijk van eene stad had, voornamelijk aan de zijde van den grooten weg, langs welken men van Menen naar Rijssel gaat; hebbende aan dien kant verscheidene fraaye herbergen of woningen, alhoewel er vele prachtige gebouwen door de oorlogen verwoest zijn. De ingezetenen hadden al voor vele jaren het voorrecht gehad om lakens te weven en nog worden er vele weefgetouwen gevonden, verschaffende de nabij gelegene weiden en de rivier eene goede gelegenheid om ze te bleeken. Voorheen zag men er eene zeer fraaye kerk, terwijl in het kasteel de Heeren van Halewijn hun verblijf hielden, voor dat de Nederlanden door de binnen landsche beroerten verontrust werden; maar gedurende deze oorlogen is de eene, zoowel als het andere een prooi der vlammen geworden; de kerk nochtans werd veel prachtiger en sterker dan te voren herbouwd. Terwijl Vlaanderen door de gemelde beroerten gekweld werd | |
[pagina 61]
| |
en de vijanden van den koninklijken Graaf de stad Meenen in bezit hadden, werd te Halewijn, op bevel van Alexander, Hertog van Parma, en op kosten van die van Rijssel, wier landerijen door gedurige strooperijen verwoest werden, een koninklijk kasteel opgericht, om die strooperijen te beletten, doch zoodra men gemelde stad den vijanden ontrukt had, wederom afgebroken. In 1631 kwam Halewijn aan den Prins van Chimay, zoon van den Prins van Aremberg en van de dochter van den Hertog van Aarschot. Niet verre van Halewijn vond men in de vorige eeuw nog de overblijfselen van het kasteel Lespieres, dat vroeger zeer schoon en aangenaam gelegen was, maar mede tijdens de Nederlandsche beroerten onder den voet gehaald werd. De Heeren van Halewijn bouwden een prachtig huis te Ursmars Basserode, in de heerlijkheid Moerseke aan de Schelde, bekend en beroemd onder den naam van het Hof van Peene. Het werd ook al in de burgeroorlogen van de 17e eeuw verwoest. De ruïnen er van bestonden nog in 1725. De Heerlijkheid Basserode bleef aan het geslacht, tot dat ze bij verdrag aan den Doorluchtigen Prins en Paltsgraaf bij den Rhijn, den Hertog van Beyeren verviel. Zij ontvingen van de Baanderheeren van Nevele, met toestemming van den koning van Frankrijk, het burggraafschap van 't kasteel van Harlebeek tot aan 't jaar 1472, wanneer Antoni van Halewijn het verkocht aan Rouland le Fever, Heer van Themsink en Heuft. Het hoofd van het Huis, dat in Frankrijk hooge ambten en bedieningen vervulde, werd aldaar Hertog van Halewijn genaamd. De Heerlijkheid van Hemsrode behoorde hun na 1347, terwijl die van Francx in 1481 in 't geslacht van Halewijn overging en er bleef tot in 1507. Die van Westendhove kwam hun toe op het einde van de 17e eeuw, en de Heerlijkheid Merckem ging uit Halewijn over aan de Mérode en den graaf van Thiane. | |
[pagina 62]
| |
De Heerlijkheid van Peene of Piennes was eene oude bezitting van het doorluchtige geslacht der Halewijn's, prijkende met den titel van Markiezaat of Markgraafschap, aangezien deze Heeren tot de waardigheid van Markiezen en Hertogen door de koningen van Frankrijk verheven werden. Het is gelegen bij Kassei, tusschen Kassei en St Omer. Men ziet er een klooster en een kasteel, dat volgends de bouwkunst onzer voorvaderen grootsch en sterk mocht genoemd worden, terwijl de eigenaars van deze plaats het vrije recht van jacht en visscherij uitoefenden. Sommigen geven ook aan deze plaats den naam van Noord-Peene om het te onderscheiden van Zuid-Peene, dat aan het geslacht van dienzelfden naam toekwam, gesproten uit de Kasteleinen van St Omer. Dit kwam door aanhuwlijking aan Jacques de Massiet, Heer van la Bussche. Het kasteel van Regnéville eindelijk, een der meest belangrijke versterkingen van het schiereiland la Manche, opgericht ter verdediging tegen de invallen der Engelschen, bleef in de familie tot in 1818. Mei 1879. |
|