Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 2
(1879)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 490]
| |
Hekeldichtjens van Mr Willem BilderdijkGa naar voetnoot1.Feiths lijktranen op de oude prinses.De moeder van den VorstGa naar voetnoot2 trok af:
Geen rouwklacht volgt haar na in 't graf;
Neen, Neêrland heeft genoeg te weenen,
En geld en tranen put zich uit;
En eindlijk waar het hart zich sluit,
Wat zegt daar 't schreien zonder meenen?
Doch ja, daar is er een die schreit,
En 't is de vrijheidsdichter Feith!
Wie had dit immer kunnen wanen?
Wel ja! zij schonk dien patriot
Een leêge porceleinen pot,
Die vult hij nu expres met tranen.
Wat zeg ik? Neen, zij schonk er twee;
't Moet tranen stroomen als een zee,
Want beide dient hij vol te huilen;
Nu moet de kuische bleeke maan,
Nu 't kerkhofbloemtjen achterstaan,
Al zouden ze al haar leven pruilen.
| |
[pagina 491]
| |
Welaan dan, Dichter, ga uw' gang:
Een nieuw Aspasiaas gezang!
Op ieder grasje een traan geworpen!
Of (beter nog) een paar dozein
Op ieder letter, groot of klein,...
Dan heeft ook 't hondtjen wat te slorpen.
Dat lieve hondtjen, 's dichters schat!
Het eenigst waar hij vreugd van had!
Wiens dood hem alles had doen derven!
Waarvan hij al zijn hartlijkheid
Op 's Konings moeder heeft verleid,
En 't geen hij weêr in haar voelt sterven!
Ja, schrei, mijn goede Feith, schrei door,
Geen traantjen ga er van te loor.
Daar kan wat in die mengelskannen;
Maar 't zijn twee vliegen met één slag,
Een kleine wimpel bij de vlag,
Men kan wel bakken met twee pannen.
Prinses en teefjen gaat wel saam;
Maar echter haar behoort de naam,
Voor haar doet ge al die tranen stroomen.
Voorzeker ja, met volle recht!
Gij aan haar stamhuis zoo gehecht!
Zoo met haar zachtheid ingenomen.
En zijn de vazen eens gevuld,
En denkt ge weêr aan de oude schuld,
Zoo moogt gij onbewimpeld zeggen:
Hier wiesch ik 't oude vuil in af;
En zoo ze mij die potteu gaf,
't Was om me een boetstraf op te leggen.
1820.
| |
[pagina 492]
| |
Op den Konstantijn den Groote door Konijnenburg jammerlijk bedorvenGa naar voetnoot1.'k Beklaag U, arme Konstantijn,
Eens prijkte ge in den dosch van Vorstlijk Hermelijn,
En moet ge uw rijksgewaad thands van konijnen borgen?
En laten ze U, in vriendschaps schijn,
Van zulk verachtlijk vee verworgen?
Dit doet den echten dichter pijn.
| |
L.W. van Winters haat tegen Arminius.Strada de bell. belg. Lib. I pag. m. 2. 'k Ontzette mij in 't eerst als ik van Winter las,
Dat die geleerde vrouw, de kunstigste op Parnas,
Aan Vorst Arminius, van al wat leeft geprezen,
Zoo groot een haat, en toorn, en afkeer heeft bewezen,
En 'k dacht wel honderdmaal waar komt dit bij te pas?
Maar echter 't vreemd gedrag bevreemde ons niet te ras.
Licht ziet men uit wat bron die wrevel is gerezen.
Armijn, een laatre ArmijnGa naar voetnoot2; is bij haar in de kas,
En zeker dat de Vrouw in Strada heeft gelezen,
Dat de oude Arminius, die Rome dwong te vreezen,
De Oranje van zijn volk en van zijn leeftijd was.
1788.
| |
Hovaardij.De hovaardij in 't menschlijk beeld te malen:
Een valsche moed zal uit zijn blikken stralen;
Bedreiging drukk' den wenkbraauw op het oog;
| |
[pagina 493]
| |
Verachting trokk' den stijven neus omhoog;
De hoonlach moet den barschen mond doen krommen,
De toornigheid schijn' in zijn keel te brommen;
De stugheid hou zijn lippen in bedwang;
En driftigheid kleur' d' opgezetten wang,
Lichtzinnigheid moog' voor het laatste teeken
De borst vooruit, den kop naar boven steken;
En faalt er dan nog eenig kenmerk in,
Het is van BerckelsGa naar voetnoot1 buik, en TemmincksGa naar voetnoot2 onderkin.
| |
Op [Lucas] paters afsterven.Och! daar ligt de goede Pater,
Die van 't Aganippiesch water
Zoo onmatig dorstig was,
Dat er voor zijn goede vrinden
Niet een droppel is te vinden,
Om te plengen op zijn asch!
BoschjenGa naar voetnoot3 vond des dichters beker,
Pas door hem geleegd, en streek er
Met den vinger nog wat uit.
Maar om 't op zijn graf te sprengen
Moest de man het zoo verlengen,
Dat het weinig meer beduidt.
Uylenbroek zocht op de lippen
Naar een drop die niet wou glippen
Door de stram geworden keel;
En hij kreeg het ook in handen,
Maar, vermengd met slijm der tanden
Vloeit het niet en zegt niet veel.
Waar dan bleef, mijn goede Pater,
Nog een drop geheiligd water
Om te storten op uw lijk?
| |
[pagina 494]
| |
Na de Boschen, Uylenbroeken
Waar het niet dan vruchtloos zoeken
Voor den armen Bilderdijk.
Kniedicht, - onder den wijn, gedwongen wordende om een Lijkdicht op Pater te maken. | |
Op het treurspel Montigni, door H.H. Klijn.Ja, goede Klijn, gij meent het wel.
Maar treurspel maken is geen spel;
Blijf liever aan uw suikerkoken
Dan helden, even voos als gij,
Met bloed en brein van rijstenbrij
Op 't Schouwtooneel te laten spokenGa naar voetnoot1.
1821.
|
|