Dietsche Warande. Jaargang 6
(1864)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 410]
| |
Wandalisme.
| |
[pagina 411]
| |
bedoelt blijkbaar hersteld of herbouwd worden, ‘omdat zulks van het toestaan der vereischte gelden afhankelijk was’. Iedereen herinnert zich intusschen, dat er geen proef, hoegenaamd, genomen is, om van de Staten-Generaal geld voor eene verbouwing, maar wel voor eene herstelling (des noods herbouwing) van de kap der zaal te krijgen. De Heer Boot zegt, dat eene geheele herstelling der houten kap f 264.000 zoû gekost hebben, en eene ijzeren op naauwelijks een derde van die som komt te staan. Op dien grond dus heeft men het geld, voor eene herstelling bij de Kamer aangevraagd, tot eene verbouwing misbruikt! De Heer Janssen voegt daar bij, dat er wel eene dergelijke goede reden voor de ijzer-konstruktie beftaan moet hebben - daar zulk een bekwaam architekt als de Heer Rose - de kunstenaar, wien men het rotterdamsche gasthuis, het Ministerie van Koloniën, en het gebouw voor den Hoogen Raad verschuldigd is - er toch wel geen bezwaar, ‘uit het oogpunt van kunst of techniek’ in kon vinden, om de geheele houten kap in den zelfden stijl te herstellen. Maar de Heer Janssen vergeet blijkbaar, dat de ware kunstenaar zich nooit tot een kopiïst verlaagt, en dat Bilderdijk vreemd zoû hebben opgekeken, als men hem verzocht had, ten gebruike bij een bruiloft, ons een asschrift te maken van eenig bruilofsvaers van Lukas Schermer of Dirk Smits. De ware kunstenaar schept! Hij behoort niet tot die bende serviele nabootsers, om niet te zeggen naäpers - welke met belachlijke angstvalligheid de oude vormen beoefenen, om in den geest der ouden een oud gebouw te restaureeren! Restaureeren - het woord drukt het uit - is verfrisschen, ververschen, vernieuwen, nieuw voedsel geven (re-staurare = her-stouwen); volgends anderen, van het oude stauro, dat is stellen; dus op nieuw stellen, als nieuw stellen, of oprichten, verbeteren, in den modernen geest: niet waar, Mijnheer Rose? Te-recht heeft de Heer Dirks begrepen, dat alleen het ‘merkwaardig beeldhouwwerk, dat van den afgebroken kap | |
[pagina 412]
| |
is afgekomen’, eenige waarde had, om dat het ‘misschien tot nadere bepaling zijner (!) oudheid kan bijdragen.’ De Voorzitter merkt te-recht op, dat de Heer Rose lid van de Kommissie voor de monumenten is, en dus wel voor het behoud dier overblijfselen zorgen zal. Wel zeker! als we maar een plukjen haar van den overledene hebben - gooi hem dan maar op zij, schop hem in den kuil, vrede zij zijn asch - wij zullen hem niet meer lastig vallen. Aan dat grijze haar weten we dan ten minste, dat hij niet in de wieg gesmoord is. M. |
|