Dietsche Warande. Jaargang 3
(1857)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 498]
| |
Mengelingen.
| |
[pagina 499]
| |
fiaalvormen, noch de bescherming der munchensche glasschilderijen, noch het dwaze beglaasde binnenwerk, de kolossale tympan, in de kerk als affluitingsmiddel van een klein vertrek gebruikt; noch de doorboring van den pijler des noorder torens en de afbraak der trapaanlage buiten dien toren; noch de ontworpen ijzeren bedaking: wij oordeelen mede zeer ongunstig ‘wat architectuur betreft’ over Zwirners Apollinariskcrk: maar wij houden den man toch te wijs, om zulk eene vergelijking te maken. M.
SUUM CUIQUE. - De ‘Konst- en Letterbode’ geeft in No 33 van den loopenden jaargang eene optelling van de voornaamste teekeningen, in zonderheid kartons voor monumentale schilderijen te Meiningen ten-toon-gesteld. Kaulbach is natuurlijk met Cornelius de eerste, wiens werken genoemd worden; dan worden de bijdragen van Schnorr v.C. en Von Schwind vermeld, en vervolgends twee kompozities, op naam van Andreas Müller, ‘die de bijzondere vriend van den kunstminnenden Erfprins van Saxen-Meiningen’ gezegd wordt te zijn. Dat bericht omtrent Andr. Müller heeft voor ons eenen wij weten niet wat vreemden geur van onnaauwkeurigheid; wij stappen daar echter voor ditmaal over heen. Na den uitmuntenden Andr. M. wordt nu genoemd: ‘K. Lossow, [vertegenwoordigd] door eenige oud duitsche onderwerpen’ (!) en eindelijk komt met de armeluî achteraan, zoo als men in Brabant zegt - ik geef u in tienen te raden wie? - ‘DEGER’, vertegenwoordigd door ‘zijne kerkelijke voorstellingen’. Maar dat is uitmuntend, Mijnheer de ‘Konst- en Letterbode’! Kerkelijke voorstellingen! Wat gelukkig gekozen, wat zinrijke uitdrukking! Onze smijdige, schoone, moedertaal dient toch nog tot iets, al ware 't alleen maar, om een berichtgever te gemoet te komen, die het einde van zijn boodschap voelt naderen, die dan ook reeds al zijn geduld verbruikt heeft, en genoemde moedertaal op bloote kniën dankt, dat zij hem de middelen verstrekt, om korte metten te maken zelfs met de werken van Deger: Kerkelijke voorstellingen!.... Och, van dat kerkegoedtjen, weet je? Van dat sacristie-prulwerk: van die waar, uit de muffe kast, waar de kathedraal van Chartres, waar Fra Angelico, Overbeck en de heele dusseldorpsche kloosterkliek uit voort is gekomen! P.F.
PORTRETTEN à TOUT BOUT DE CHAMP. - De oprichting van het ‘asyl Steenbeek’ zal, in de schatting van alle weldenkenden, | |
[pagina 500]
| |
Do Heldring tot onvergankelijken roem strekken. Dat Ds Heldring een jaarboekjen uitgeeft, getiteld ‘Magdalena’ - wie zal 't misprijzen? Dat de Heeren en Dames Oosterwijk Bruyn, Beets, van Rhijn, Louise Heldring, Dercksen, van Eik, Da Costa en Ten Kate, Jeronimo De Vries Jeronimooszoon, Henriette Maria L., Betsy Hasebroek, J.P. Hasebroek, Koenen, van Oord, Cohen Stuart en Verhoeff daar bijdragen toe leveren, wie dankt ze dezer heuschheid niet, voor zoo ver die bijdragen fraai zijn? Maar dat in den ‘Linnen Prachtband’ dezer uitgave ‘ten behoeve van het Asyl Steenbeek’, het Portret gevonden wordt van Ds Heldring, welk portret ter dezer gelegenheid tevens bekend wordt gemaakt op Chineesch Papier afzonderlijk verkrijgbaar te zijn.... houd het mij ten goede, Heer Heldring! dat is een allertreurigst evenement.... Vriend, vriend, zie toe dat het van u niet gelde - ‘hij heeft zijn loon al weg’! M.
BOKJENS. I. - Onze kunstjoernalen maken er toch zoo al wat van. Nu de Maatschappij van Toonkunst het echt vaderlandsch en kunstlievend denkbeeld heeft verwezenlijkt, de volksmelodiën onzer bekende ‘Souter-liedekens’ (van Wm v. Zuylen van Nyevelt), door den verdienstelijken F. Commer, met de driestemmige bearbeiding van Clemens non Papa in nieuw notenschrift overgebracht, ter perse te leggen, zegt de ‘Konst- en Letterbode’ (bl. 350), dat het hier stukken geldt van Clemens van Papa, en de ‘Kunstkronijk’ (bl. 80) spreekt van ‘het eenig volledig handschrift der driestemmige Psalmen Davids, op melodiën van Louterliedekens door Clemens von Papa’. Wat dunkt u, Papa, heeft dat niet veel van Louter onkunde? H.
BOKJENS. H. - Aures habent et non audient. De inlichting, in de ‘Dietsche Warande’ omtrent de Leidsche beeldtjens van het Timmermansgilde gegeven (1857, bl. 107), schijnt niet naar de smaak te zijn van den Kabinetsdirekteur der pleisterbeelden in het Bataafsch Atheen. Althands de Heer J.L. Cornet spreekt, in de lestleden maand Augustus, bij monde van den ‘Konst en Letterbode’, nog even verward en, daar ons de vertaling van niais niet veroorloofd is, stumperig, over de beeltenisfen der Vier Gekroonden als men zich hiertoe vroeger ongestraft gerechtigd kon achten. Wij zijn bereid al zoodanige te-recht-wijzingen op onzen wenk te ontvangen als een nieuwe fakkel in de ikonografische wetenschap ontsteken kunnen - maar zoo lang dit licht uitblijft - zal men zorg te dragen heb- | |
[pagina 501]
| |
ben niet te ignoreeren wat ei dezerzijds over soortgelijke belangen geschreven wordt. M.
STANDBEELD VAN MEVR. DE SÉVIGNÉ. - Grooter onzin is er toch wel niet denkbaar, dan voor de beminnelijke, luchthartige, tederminnende moeder van Mevrouw de Grignan een standbeeld op te richten. We zijn den naam van den pédant vergeten, dien de koeranten ons als ondernemer en hoofdvoltrekker dezer belachlijke hulde hebben doen kennen: Trouwens, 't is een dienst aan het geheugen van tijdgenoot en nakomeling bewezen, het zoo min mooglijk te beladen met de namen der talrijke goed geïntentionneerden, die zich verdringen om op de registers der kunsthistorie onzer eeuw te teekenen. Van die goede intentiën.... l'enfer en est pavé, zegt een denkend schrijver. Of wij niet vinden, dat Marie de Rabutin Chantal een bevalligen franschen stijl schrijft? - Gelukkig, we hebben smaak genoeg, om met het grootste pleizier in hare briefjens te kunnen zitten bladeren. Maar een standbeeld! De aanspraakloze vertegenwoordigster dier losjens daarheen vlietende, of vrolijk fladderende gedachten - dat naauwelijks gedachten zijn - in metaal te gieten, of uit te houwen in bergsteen! Wat dolheid. De goede vrouw was blijgeestig genoeg, om zich de razernijen van het menschelijk geslacht niet al te zeer aan te trekken; maar anders zoû zeker geen doode in zijn tombe vreeslijker zijn opgeschrikt en toorniger naar de slaapstede van den glansend glimlachenden uitvinder dier formidabele kunstdwaling zijn heengeschoven, om hem een koelbad van kerkhofdampen te geven, dan onze goede, lieve overledene, omtrent wie de openbaarheid al zeer ver gegaan was, met haar vlinderachtige briefjens, die nooit voor de openbaarheid bestemd waren, te laten drukken. ‘Effacer le passé, c'est raccourcir la vie, c'est éteindre l'imagination, qui se livre rarement aux illusions de l'espérance sans le charme des souvenirs....’ Vous avez mille fois raison, ma chère marquise, et c'est pour cela que je déclame ici à perdre haleine contre une troupe de badauds qui effacent le passé en le dénaturant, qui nient votre existence en la méconnaissant, qui nous éteignent l'imagination et voudraient étouffer nos souvenirs, en nous mettant devant le nez une de leurs terribles poupées romaines, en fonte ou en pierre,..... en balbutiant, avec une profonde émotion, que c'est là......... vous, Madame!... pas autre chose que vous! Vous, la bonté, la grâce, l'amitié un peu fanatique, si l'on veut, pour Madame votre fille, vous..... les petites | |
[pagina 502]
| |
lettres excellentes..... vous voilà statuarisée! Oh, les farceurs! les mauvais plaisants! M.
NOG WESTERHAL. - We mogen geen plaatsjen weigeren aan de volgende ingezonden amsterdamsche regels: ‘De Gemeenteraad heeft zijn wil. Het hechte Waag- en Wachtgebouw is in sloopershandenGa naar voetnoot1). De doorluchtige moker van den goeden man, die het gehouwtjen f 600. - te duur gekocht heeft ('t was den deskundige niet meer dan f 3800. - waard, en heeft f 4400. - mogen gelden), maakt zich gereed de 30.000 steenen, waar 't hem evenwel niet om te doen was, uit elkander te slaan. Het eenig aas, dat het historiesch monument der civiele bouwkunst van 1620 eigenlijk aanbood, was het lood. Nu, er zal wel een 7 a 8000 kilo afkomen. Ik stel vóor eene inschrijving te openen; dat lood aan te koopen, en er een standbeeld van te laten gieten, ter eere der hoogwijze senatoren, die den ondergang van het gebouw gestemd hebben, om ‘dat het bewaren van oude gebouwen zijne grenzen heeft’. F. |
|