Dietsche Warande. Jaargang 3
(1857)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Iets over de waarde van den Spitsbogenstijl, en over de eischen der Burger Bouwkunst in onzen tijd.
| |
[pagina 2]
| |
Amicitia’ verbindt, en mij haar bestaan doet waardeeren: De geest van orde en eensgezindheid, die hier voorzitten, een onbekrompen broederlijke zin, waarvan ik in 't bijzonder de uitwerkselen mogt ervaren, - getuigen dat de kunst u lief is, en dat 't u ernst is met de bevordering harer belangen. - En zóó moet het zijn M.H. - Gelijk wij één Vaderland en éénen Koning gemeenschappelijk getrouw zijn, zoo hebben wij ook gezamenlijk ééne kunst, wier hooge en edele belangen niet beter kunnen gediend worden, dan door de eendragtelijke verstandhouding harer voorstanders en beoefenaren. - Deze eigenschappen, die ik met vreugde heb zien ontstaan en zich bevestigen, zijn het, die mij opwekken om u van mijne belangstelling openlijk getuigenis te geven, gelijk gij dan ook regt hadt van mij te verwachten, - en door dat getuigenis den band van onderlinge samenwerking - zoo mogelijk - nog naauwer te bevestigen. Het onderwerp mijner rede lag mij niet aanstonds voor de hand; - niet voorzeker uit gebrek aan stoffe. Deze toch is, in den uitgebreiden omvang van 't gebied der bouwkunst, steeds voorhanden; - maar de keuze van een onderwerp, dat uwe belangstelling in bijzondere mate konde boeijen, liet mij een oogenblik weifelende, toen gij-zelve, hoewel onbewust, mij daartoe te hulpe kwaamt. Het was ter mijner kennis gekomen, dat een der laatst ter lezing rondgezonden verhandelingen had bestaan, in het voor de Archaeologische Annalen van Didron bewerkte en daarna afzonderlijk uitgegeven artikel van den Heer Viollet-Leduc, getiteld: ‘Du style gothique au dix-neuvième siècle’, - en ik achtte dit bewijs uwer belangstelling in den strijd tusschen de voorstanders van twee tegenover elkander staande rigtingen, namelijk de klassiek en de romantiek, van genoegzaam gewigt, om daaruit aanleiding te nemen u mijne beschouwing, betreffende den spitsbogenstijl, en haar waarde in de christelijke kunst boven de klassieke vormen, mede te deelen; en daarna, de quaestie op de burger bouwkunst overbrengende, u ook ten opzigte van dit gewigtig vraagpunt, mijne zienswijze te doen kennen. | |
[pagina 3]
| |
Nu ik dus gekomen ben, om - handelende in uwen geest - mede te werken ten goede, zoo is het op deze mijne vriendschappelijke inzigten, dat ik uwe aandacht vestig; omdat ik alleen daarin verschooning zal kunnen verwachten, als ik zal te kort schieten in 't bevredigen uwer waarheidsliefde. Ik stel mij geenszins voor - althans 't is niet in mijne bedoeling gelegen - u hier nieuwe of nog niet gehoorde stellingen voor te dragen, maar slechts, om door blootlegging mijner kunstliefde, uwe liefde en eerbied voor de kunst te steunen, bevestigen en versterken; - en zoo ik u al weinig zal kunnen mededeelen wat u niet reeds in mindere of meerdere mate gemeenzaam is, zoo zullen dan toch in elk geval mijne pogingen niet buiten de bedoeling vallen, door deze Vereeniging gewenscht en voorgestaan.
Wanneer wij - M.H. - de kunst in hare hoogste opvatting beschouwen, komen wij tot de erkentenis, dat zij een asschijnsel is der goddelijke schoonheid, in 's menschen ziel ontwikkeld door de openbaringen Gods in het Evangelie en de scheppingen der natuur; - maar dan treedt ook al het gewigt ons voor den geest, van de taak den kunstenaar opgelegd. Edel is zijn doelwit, maar hobbelig zijn pad. Geroepen om onder God te arbeiden aan de ontwikkeling en beschaving zijner natuurgenooten, moet hij in de allereerste plaats het bewustzijn dier roeping bezitten. Hij moet christen zijn in den vollen zin des woords: een door levend geloof bezield christen, die in vurige liefde tot wat goed en edel is, de bron vindt zijner inspiratie. De uitvloeiselen van een zoodanig levend geloof kunnen wij dus uit den aard der zake, niet ontwaren in de gewrochten van het heidendom, want daar diende men goden met menschelijke gedaanten, met menschelijke neigingen, begeerten en hartstochten, en daarom was de kunst der Heidenen zinnelijk en naar de aarde gekeerd; wij ontdekken die alleen in de scheppingen, die de eeuwen van geloof ons hebben nagelaten, en vinden die bij uitnemendheid in het architeklonisch zamenstel der middeleeuwsche kathe- | |
[pagina 4]
| |
draal. Doch niet alleen door het oprigten van kerkgebouwen is het, dat wij van onze liefde de vruchten kunnen ten toon spreiden, en die goede beginselen huldigen. Ware dit het geval, de gelegenheid zoude ons slechts zelden gegeven worden. 'k Heb elders betoogd dat dit doel ook nog door andere middelen kan bereikt worden. Wanneer slechts de hoogere beginselen van waarheid en reine schoonheidszin de kunst in 't algemeen adelen - dan zullen zich deze hoe langer hoe meer in al hare werken openbaren. Doch wat arbeids - wat zwoegen en bidden - alvorens wij meester zijn van de eigenschappen die vereischt worden, om haar met waardigheid te beoefenen. Welk een omvang van kennis, wat tal van pozitieve wetenschappen, gepaard aan kunstfilozofie - aesthetika, archaeologie, moeten haar te hulp komen; en voeg dan nog daarbij, dat de eischen, die onze tijd stelt, bezwaarlijker te voldoen zijn dan die van eenige vroegere periode! Dit is inzonderheid het geval met de Beeldhouw- en schilderkunst, en ik wensch daarbij een oogenblik te blijven stilstaan. Deze beide kunsten hebben een nieuw probleem op te lossen. Gedurende de Middeleeuwen, werd de symboliek op den voorgrond geplaatst, en daaraan de stoffelijke vorm ondergeschikt gemaakt, ja, dikwijls opgeofferd. De Renaissance, die het heidensche stelsel deed herleven, daarentegen, zocht in de beeldende kunst grootendeels een stoffelijk ideaal - de dienst der zinnen. - In onzen tijd echter moet aan de waarheid der gedachte of opvatting, de waarheid der stoffelijke voorstelling gepaard gaan. - Deze beide eigenschappen moeten, als 't ware, te zamen gesmolten zijn. De verstandelijke ontwikkeling onzer dagen gedoogt niet meer eene gedachte uit te drukken dan onder vormen zoo als de natuur ze aangeeft. De beeldende kunstenaar der Middeleeuwen, had zijne gewijde grondvormen - het geestelijk symbolisme - bij de uitvoering zijner scheppingen ten grondslag en voorschrift, en had daarbij het voordeel van te arbeiden onder den invloed van een gevestigd, algemeen heerschend conventioneel systeem, waarin hij, van de jeugd af, werd | |
[pagina 5]
| |
ingewijd. - De eischen van onzen tijd zijn moeijelijker te voldoen; hij duldt noch het mysticisme der Middeleeuwen - hij wil waarheidGa naar voetnoot1) - noch het zinnelijke, het naakte van heidendom of Renaissance - hij wil reinheid - en zoo staat hij aanhoudend tegenover een' strengen regter, de onverbiddelijke kritiek, die elke gedachte, elken vorm met de balans der rede weegt, en den maker toeroept: ‘Gij zijt gewogen, maar te ligt bevonden’ - wanneer hij zijne verhevene gedachte niet in eene met de eischen des tijds strookende vorm heeft uitgedrukt, of wel wanneer zijn kunstwerk - sierlijk en onberispelijk van materieele uitvoering - niets bevat wat boven de stof, die vergaat, verheven is. - In eene kunstperiode als de onze, waarin een zelfstandig individualisme regeert, waarin men niet door traditioneele of conventioneele voorschristen geleid wordt, in die mate als weleer, - vervult dus de kritiek de taak om de kunst voor verval te hoeden, en te waken dat zij de hoogere aesthetische wetten niet miskenne, door zich te maken tot een werktuig der duisternis, - door streeling van lage hartstochten of zinnelijke begeerten; - maar | |
[pagina 6]
| |
ook evenzeer om de kinderlijke vormenGa naar voetnoot1) van het mysticisme te keer te gaan, opdat de beeldende kunst, aan gedachte en vorm gelijke regtenGa naar voetnoot2) toekennende, natuur aan poëzie verbinde, ter bereiking van een harmoniesch ideaal. Na deze korte uitweiding op het gebied der plastische en schilderkunst, keer ik tot mijn hoofdvoorwerp, de architektuur, terug. Ik wilde u vooraf met mijne zienswijze ten opzigte dezer zusterkunsten bekend maken, ten einde, in mijne volgende beschouwing over de middeleeuwsche kunst, mij te vrijer te kunnen bewegen. Het is de architektuur, afgescheiden van de beeldhouwkunst, voor zoo verre deze op zich zelve staat, die ik in mijn betoog zal voor den geest hebben. Doch alvorens wensch ik een vlugtig overzigt te geven van de geschiedenis, om door dezen onwraakbaren gids geleid, tot een duidelijk begrip te komen, van den aard en strekking der klassieke en der middeleeuwsche kunst; - ten einde daaruit gevolgtrekkingen te maken betreffende de eischen der bouwkunst in den tegenwoordigen tijd. Het is toch van 't hoogste belang - wanneer men de bouwkunst met goed gevolg wil beoefenen - hare lotgevallen in de lange loopbaan der eeuwen wijsgeerig na te gaan; daaruit de wenken te putten die ons moeten voorlichten op onzen weg; het verband op te sporen tusschen de kunst en de mate van beschaving der volkeren, hunne staatsinrigting en landaard, zeden en gebruiken, godsdienst en zedeleer, luchtgesteldheid en materialen, - die op haar den grootsten invloed hebben uitgeoefend. Die invloed van maatschappelijke, zedelijke en staatkundige eigenschappen is zoo kennelijk, dat de geschiedenis der kunst, | |
[pagina 7]
| |
gelijk wij die heden ten dage uit de plastische en architektonische overblijfselen navorschen, gelijken tred houdt met de geboekte overleveringen van de handelingen en lotgevallen der volken. - Is een volk in de kindschheid zijner beschaving; - is het ontwikkeld, magtig - vrij - zedelijk en krachtvol; - is het ontzenuwd, verbasterd, gebukt onder vreemde heerschappij, - van dit alles vindt men in zijne kunstwerken de duidelijkste kenmerken terug. Waar Griekenland door eendragt, vaderlandsliefde en standvastigheid zijn bestaan handhaaft, - Athene onder Perikles tot hoogen bloei en luister stijgt; - waar Rome door beginselen van humaniteit, orde en militaire kracht zijn gezag uitbreidt - daar zijn de kunstvormen schoon door eenvoud en konstruktieve waarheid. Maar waar de grieksche stamgenooten den burgerkrijg ontsteken, zich bukken moeten onder de wet van den macedonischen overheerscher, en hunne zeden verbasteren, waar Rome door weelde verwijfd, door ontucht en gruwelijke uitspattingen verlamd, de grenzen van zijn gebied niet kan handhaven, - daar getuigt de kunst van dat zedebederf door wansmaak en overlading. De kunstuiting is dus de spiegel, de weêrkaatsing van den toestand eens volks, en heeft zich ten allen tijde als zoodanig doen kennen; want bij de volken van lateren tijd, ontdekt men het zelfde verschijnsel. Toen het tijdstip was aangebroken, dat het licht der goddelijke openbaring, be scherming zoude vinden in het uitgestrekte gebied van het Romeinsche Rijk, vond het Christendom de heerschende romeinsche kunstvormen in staat van verval, doch zoo ergens, dan openbaart zich hier de invloed van godsdienst en zedeleer op de kunst. De latijnsche bazilieken, hoewel in den beginne veelal met de fragmenten van heidensche tempels opgebouwd, vertoonen reeds een geheel eigenaardig karakter; - maar vooral is die invloed opmerkelijk in de bouwvormen, die, bij de oostersche christenen, als met een tooverslag werden in 't leven geroepen. De byzantijnsche bouwstijl, hoewel ook hare elementen aan 't pas vervallen heidendom ontleend waren, is een geheel eigen en nieuwe kunst. De romeinsche | |
[pagina 8]
| |
vormen hebben eene volslagen vervorming ondergaan, wier aanblik ons een indruk geeft van de godsdienstige gebruiken dier eerste Christenheid op griekschen bodem, en die den heidenschen tempelbouw in grootschheid reeds verre overtreft. Het westen - de volken van germaanschen, van frankischen oorsprong, onderwierpen zich, in hun eerste tijdperk van maatschappelijke wording, aan den invloed van den latijnschen stijl, als blijkt uit de merowingische en karolingische overblijfselen. Doch bij 't begin der 11de eeuw, ontwaakte aldaar een nieuw leven. De dageraad der moderne beschaving ging op, en met haar werd een nieuwe stijl geboren door zamensmelting van de latijnsche en byzantijnsche vormen. Meer verheven dan de byzantijnsche, meer christelijk dan de latijnsche, treedt de romaansche stijl krachtvol op; hij houdt in zijne ontwikkeling gelijken tred met den toenemenden bloei der wetenschap, en bereidt den weg tot de hoogste uitdrukking van het christelijk geloof dier eeuwen. In den loop der 12de eeuw treedt een nieuw element te voorschijn, dat het christelijk kunstsysteem zal voltooijen. De puntboog, na geheel het stelsel des romaanschen bouwstijls te hebben doordrongen, zegeviert bij den aanvang der 13de eeuw, en de verhevene uitdrukking van het christelijk beginsel is in den Spitsbogenstijl verwezenlijkt. De Gothiek doorloopt een tijdsbestek van ruim drie eeuwen: doch was, sedert de vestiging van het Christendom, het streven der kunst geweest, zich te ontwikkelen en volmaken, ter bereiking van het geestelijk ideaal - thans aanschouwen wij voor het eerst eene teruggaande rigting. In den loop der 14de eeuw, verliezen de vormen allengs van hunnen plegtstatigen, indrukwekkenden eenvoud, en op het einde der 15de eeuw verkeeren zij in volslagen staat van verbastering. Even als vroeger bij het verval van de grieksche en romeinsche kunst, zien wij ook hier de gevolgen van het zedebederf, in de grillige en fantastische vormen, afgeweken van de regelen van eenvoud en waarheid, en de gloed harer | |
[pagina 9]
| |
maagdelijke poëzie verstikt onder eene kwistige overlading van kleingeestige détailsGa naar voetnoot1). Bij den aanvang van de eerste helft der 16de eeuw, verspreiden zich in 't westen de klassieke elementen, die, reeds vroeger in Italie in 't leven teruggeroepen, den middeleeuwschen stijl in vergetelheid zullen brengen. Doch niet plotseling geschiedt die overgang. De naam van Renaissance, ten onregte aan die herleving van klassieke vormen gegeven, is vooral oneigenaardig, waar hij toegepast wordt op hunne eerste verschijning in Frankrijk, want het zijn niet de romeinsche tempelgebouwen die men thans ziet herleven; - er ontstaat van de klassieke elementen, met die van de laatste periode der middeleeuwen eene vermenging of ineensmelting, niet ongelijk aan die, welke vroeger plaats vond tusschen de latijnsche en byzantijnsche stijlen tot vorming van de Romaansche Kunst. De vereeniging van beide stelsels, bragt in den aanvang eene soort van verjonging in de kunst te weeg, die in zooverre gunstig was, dat de overlading, waaronder de bedorven puntbogenstijl gedrukt was, getemperd werd of plaats maakte voor eenige meerdere strengheid. Het eerste tijdperk der Renaissance, veelal bekend onder den naam van stijl van Frans den 1ste, had vele punten van aanraking met | |
[pagina 10]
| |
de gelijktijdige kunstvormen uit het noordelijk Italië, inzonderheid Lombardije en het Toskaansche, en was kennelijk onderscheiden van hare toepassing in het Romeinsche gebied, het vaderland der klassieke vormen, waar men zich beijverde, het kolommenstelsel der vijf bouworden weêr uitsluitend in eere te brengen. In noordelijk Italië en Frankrijk onderscheidt zich de Renaissance daardoor, dat het middeleeuwsch systeem blijft voortleven voor den hoofdvorm, met toepassing der klassieke elementen als détail. Dit was dus aanvankelijk eene redelijke en consequente toepassing der klassiek op de eischen van de meer noordelijke luchtstreken, waar zij werd overgeplant, en hare voortbrengselen getuigen dan ook in sommige opzigten van gevoel en smaak, - hoewel de christelijke symbolen moesten plaats maken voor de godheden van den Olympus, die allengs meer en meer gehuldigd werden, naar mate Rome als het vaderland der ware kunstbeginselen werd beschouwd, zoo als het geval was in het tweede tijdperk, namelijk dat der 17de eeuw, naar Lodewijk den 14de genoemd; - welk tijdperk overging in die wulpsche vormen der 18de eeuw, met hare onbepaalde lijnen, ontbloot van mathematische zuiverheid, doch des te weelderiger overladen met het grilligste bloem- en schulpwerk, en in welke rigting wij het afschijnsel zien van het onzedelijke hof van Versailles, onder Lodewijk den 15de, van waar ze verder door Europa werden verspreidt. De fransche revolutie, met hare ultra-democratische beginselen en oprakeling van spartaansche en oud-romeinsche gebruiken en regeringsvormen, maakt een einde aan den rocaillestijl, doch doet de balans overslaan tot een zuiveringsstelsel van de zonderlingste en onoordeelkundigste soort. Het heidendom in de kunst treedt voorop, meer onbewimpeld dan in eenig vroeger tijdperk der Renaissance. - De grieksche tempel herleeft, als de eenig ware type van alle bouwwerken. De Magdalena-kerk te Parijs is niets anders dan een afgodstempel, onder kolossale afmetingen opgetrokken, ten einde, in de anders zoo beknopte cella der heidensche eeredienst, ge- | |
[pagina 11]
| |
noegzame ruimte te vinden voor de R.C. Christelijke behoeften, - en geen gebouw wordt geacht aan de eischen van den goeden smaak te voldoen, tenzij het met een trotsch portiek prijkt, dat veelal het middenfront uitmaakt; waardoor, als noodwendig gevolg, schier alle gevelfronten op elkander gelijken, of zich alleen daardoor onderscheiden, dat de eene met eene dorische, de andere gevel met eene jonische, de derde met eene korinthische kolonnade is versierd. Van den invloed van dit puritanisme, de ijskoude dorheid der vlakke lijn, met haar onrationeele toepassingen, zijn wij nog niet bevrijd. - Integendeel, zij telt nog voorstanders, zelfs in den boezem der hoogere inrigtingen van kunst en wetenschap, gelijk het beruchte manifest der Fransche Akademie maar al te zeer heeft bewezen. Doch ook thans, - gij allen zult mij dit gereedelijk kunnen toestemmen, - is het tijdstip aangebroken, dat eene verjongde maatschappij zich van haar loswringt. Immers eene nieuwere rigting openbaart zich met kracht, gelijk wij - om slechts één bewijs aan te halen en terug te komen op het punt van waar wij uitgingen - in het met gloed en overtuiging gestelde artikel van den Heer Viollet-Leduc ontwaardenGa naar voetnoot1). Ik geloof dat de lezing van het stuk des Heeren Viollet-Leduc, niet kan nalaten eenige impressie ter gunste van den spitsbogenstijl te maken; doch zoo bij iemand niettemin nog twijfel mogt zijn overgebleven, zoo men nog aarzelen mogt, zich in de hoofdpunten te verklaren voor het stelsel door hem ontwikkeld, dan zullen nadere onderzoekingen omtrent de eigenschappen van dien bouwstijl, dien tweestrijd ongetwijfeld doen plaats maken voor eene hooge ingenomenheid. - Inderdaad - wanneer men de schoonste bouwwerken der 13de Eeuw eenige belangstellende aandacht schenkt, kost het moeite zich voor te stellen, dat die gewrochten, welke ons zoo zeer tot hooger stemmen, gedurende de laatste eeuwen zoo diep zijn miskend geworden, en, zelfs in onzen tijd, verdienstelijke mannen van wetenschap, als een Quatremère de | |
[pagina 12]
| |
Quincy, en mannen van diep poëtisch gevoel, als een Lamartine, hare uitstekende schoonheden niet hebben begrepen en gewaardeerd; hetgeen naar 't mij voorkomt, voor een goed deel moet worden toegeschreven - daargelaten den sleur eener schoolsche verkleefdheid aan een vijandig systeem - aan ongenoegzame geschiedkennis der middeleeuwsche kunst, waardoor men niet bij magte was de zuivere vormen der eerste periode af te scheiden van de produkten der latere tijden, toen de schoone beginselen der 13de eeuw waren vergeten, en het geheele stelsel der christelijke kunst was ondergegaan in eene grillige en wulpsche miskenning der hooge aesthetische beginselenGa naar voetnoot1). Waar nu de voorstanders der klassiek spreken van verwarring, wanorde en barbarie der middeleeuwsche kunst, hebben ze klaarblijkelijk de bouwwerken der 15de eeuw voor den geest, en wordt het goede met het kwade onafgescheiden en gezamenlijk verworpenGa naar voetnoot2). Het zijn dus niet onbepaaldelijk de middeleeuwsche vormen, waarvoor men ijvert. De heer Viollet-Leduc - we mogen hem dezen lof niet onthouden - is duidelijk in zijne sympathie. Hij verklaart de vormen der 15de eeuw van onwaarde, en geeft zelfs boven deze aan de Renaissance, bij haar eerste optreden, de voorkeur. Wij beamen deze uitspraak ten volle, en leeren dien kunstenaar daaruit kennen, als in de ware en zuivere wetten der christelijke kunst doorgedrongen en ingewijdGa naar voetnoot3). Hij | |
[pagina 13]
| |
staat in dit opzigt boven vele andere schrijvers, die - of geene voorliefde tusschen de drie verschillende perioden doen kennen, of wel bij voorkeur ons afbeeldingen overleggen en ter navolging aanprijzen van vormen uit het laatste tijdperk: zoo als b.v. de engelsche Architekt Pugin in zijne ‘Vrais principes de l'architecture ogivale ou chrétienne’Ga naar voetnoot1).
De geschiedkundige feiten met betrekking tot de klassieke en middeleeuwsche stijlen zamenvattende, komen wij dus tot twee voorname opmerkingen, namelijk: 1o Dat de kunst van heidenschen oorsprong, door het Christendom als bestanddeel harer eerdienst niet werd opgenomen zonder al aanstonds belangrijke wijzigingen te ondergaan, terwijl haar voortdurend streven, in hare trapsgewijze ontwikkeling tot het perpendikulaire systeem, de duidelijkste kenmerken draagt dat zij zich van de heidensche overleveringen tracht te ontslaan; - zoodat, vóór het tijdstip der Renaissance, het christelijk beginsel de klassieke kunstvormen nooit als bruikbaar ter bereiking tot haar doel heeft erkend; - en alzoo de herleving der klassieke kunst, eene miskenning van dat principe, als achteruitgang moet worden beschouwdGa naar voetnoot2). 2o Dat men, om uit de middeleeuwsche bouwstelsels de ware christelijke kunst te onderkennen, den loop van den spitsbogenstijl moet afperken; - welke taak door de hedendaagsche archaeologen is verrigt, door hem, gelijk wij zagen, | |
[pagina 14]
| |
in drie tijdperken te onderscheiden, waarvan ons het eerste haar bloei, en de laatste hare verbastering doet aanschouwen. Doch deze afscheiding der tijdvakken nu eenmaal gemaakt en aangenomen zijnde, dan treedt de bouwkunst der 13de eeuw in haar verheven schoon voor onzen geest. Dan ontsluijert zij dien eenvoud en opregtheid als kenmerken van het ware, en aanschouwen wij haar in den vollen glans van haar maagdelijke reinheid, als eenen bouwstijl, geboren en ontwikkeld in onze van het zuiden afgescheiden luchtstreken, innig harmoniëerende met de vereischten van ons meer noordelijk klimaat. Hare schoonste gewrochten zijn wonderen van een godsdienstig kunstgevoel, van een krachtig geloof - en ijdel bevindt men alle geopperde bedenkingen, tegenover de volkomenheid der aesthetische beginselen onzer domkerken. Hare waarheid van zamenstelling - zoo opmerkelijk als men in aanmerking neemt, dat het uitwendige 't noodzakelijke gevolg is van het inwendige. Hare doelmatigheid van indeeling of plan - hare stabiliteit - eenheid, in de grootst mogelijke verscheidenheid, en afwisseling van het dekoratieve - eene veeltijds gelukkige ornementatie van inheemsch loofwerk - wijsgeerige zin en beteekenis der vormen - en eindelijk die opwaartsche rigting van het stof der aarde naar den hoogen Hemel, - dit alles geeft aan het indrukwekkend geheel eene bezieling en leven, zoo als slechts zij - als voortbrengselen eener gedoopte, door het Christendom gereinigde en geheiligde kunst - vermogten te zijn, en zoo als daar buiten te vergeefs wordt gezochtGa naar voetnoot1). Eene gedoopte, gereinigde, geheiligde kunst, zeg ik: want de kunst, reeds bij de eerste menschelijke geslachten ontstaan uit eene reine bron, den ingeschapen drang om de Godheid te zoeken, was, door het heidendom, niet alleen tot de dienst | |
[pagina 15]
| |
der dwaling, maar ook tot de dienst der vuigste zinnelijkheid aangewend, en daarvan gevolgelijk het afschijnsel geworden. Vandaar dat het christendom, toen het de kunst in dien verdorven toestand vond, hare vormen niet in zich kon opnemen, dan na ze hervormd en aan die bloot stoffelijke gestalten ziel en leven gegeven te hebben. - Gelijk de godendienst geen hoogere openbaring kende, zoo waren ook hare bouwvormen zonder verhevene beteekenis, gansch ledig en ontbloot van het oneindige. In den griekschen tempel is alles voor het uitwendige. Inwendig het afgodsbeeld, ja - maar overigens weinig of niets. Die trotsche zuilenrijen, welke bij den eersten aanblik iets groots doen vermoeden, zijn sieraden, uiterlijke vormen, waarachter zich de armoede en nietigheid van het eigenlijke heiligdom, de uit vier muren bestaande cella verbergt, waarin alleen de priesterschaar toegang vindt. En slaan wij thans onze oogen van dat heidensche tempelgebouw naar de middeleeuwsche kathedraal, met hare poorten - zoo wijd, opdat velen zouden kunnen binnenstroomen, - die torens, zoo hoog, opdat het roepend klokgelui door velen zoude gehoord worden, - die piramidale hoofdvorm met hare pinakels en spitsen, met hunne opwaartsche rigting als wilden ze klimmen naar hooger, - die statige gewelven, in wier ruim als 't ware eene stemme fluistert van eeuwigheid en beter leven: - dan verbleekt het zinnelijk schoon des heidendoms voor den gloed der idealiteit. De volgende opmerkingen, ontleend aan een der beste schrijvers over de kunst, stellen de meerdere voortreffelijkheid der gothiek nog op eene andere wijze voor. In eene vergelijking van de grieksche architektuur met den spitsbogenstijl, zegt de heer Alfred Michiels: ‘Op een effen grond, verliest de bouwkunst der ouden het grootste deel van hare aantrekkelijkheid. Hare horizontale lijnen verliezen zich in de lijnen van het terrein. - Hare weinig uitgebreide monumenten hebben niets dat de aandacht spant, zoodra men zich uit hunne onmiddelijke nabijheid verwijdert; - niets dat hen sterk kan doen onderscheiden van de omringende gebouwen in den omtrek. | |
[pagina 16]
| |
Dochter der vlakten en der uitgestrekte valleijen, had de gothische bouwkunst andere oogmerken te vervullen. Zij bemint de rijzige vormen, die haar in tegenstelling brengen met de vlakte der grond. Van nabij of van verre stuiten de oogen steeds op die hooge spitsen - die kolossale torens en die stoutmoedige beuken die zich verhieven boven de hotels, de slottorens en oude boomen. Al wat het oog van nabij beschouwde, ontdekt men van verre nog. De gothische gedenkteekenen ontvoeren den geest naar den Hemel, waarheen zich hunne piramiden rigten.’ En op eene andere plaats zegt hij: ‘Het was niet in de zuidelijke landstreken dat de christelijke bouwkunst zich op eene beslissende wijze vestigen kon. Te veel heidensche herinneringen, te veel plastische gewoonten stonden dit in den weg. De oude monumenten, - de overleveringen der grieksche kunst, ketenden de verbeelding der zuidelijke bouwmeesters. De christelijke denkbeelden konden zich niet hullen in hunne ware vorm dan op een maagdelijken bodem, en te midden van bevolkingen, die niet gedrukt waren onder het gewigt der herinneringen. - Een te zacht klimaat, een onbewolkte hemel, de kalme of wellustige zorgeloosheid die deze verwekken, voegden buitendien niet aan de ernstige leer des offers. - De bewoners van Italië hebben de heidensche zeden, strekkingen en neigingen nooit volkomen afgeschud: zij roepen Mars en Bacchus nog steeds aan bij hunne geloften. - Op dezen vruchtbaren grond, leidt alles tot de vreugde en weekheid, tot de geneugten der zinnen. De gebouwen, die hem bedekken, hebben het verheven sombere karakter niet van eene geestelijke godsdienst. - Om aan de bouwkunst eene inderdaad christelijke uitdrukking te geven, was het noodig, dat het Evangelie doordrong tot de wouden van het Noorden, - onder een' melancholischen hemel, waarvan het koude licht, de winden en stormen in overeenstemming zijn met eene strenge wet, die het aardsche leven gering acht en steeds spreekt van de eeuwigheid.’ 't Is voorwaar moeijelijk, M.H., om in een klein bestek een | |
[pagina 17]
| |
slechts oppervlakkig denkbeeld te geven van de aesthetische schoonheden der Gothische bouwkunst. Van welke zijde men haar beschouwt, steeds voldoet zij aan onze verwachting, en voortdurend onthult zij nieuwe schoonheden. Dit wordt in zonderheid 't geval, wanneer men, door de archaeologische ontleding harer elementen, dieper in haar samenstel is doorgedrongen. Van zoodanige archaeologische detaillering hier eene schets te geven, zoû bezwaarlijk, bij de groote uitgebreidheid en verscheidenheid dier elementen-zelve, kunnen geschieden, dewijl het den inhoud van een geheel boekdeel zoude vorderen. Dank zij de krachtige beoefening en navorsching die sedert ruim dertig jaren de middeleeuwsche kunst heeft ondergaan, ontbreekt ons de gelegenheid niet meer om den spitsbogenstijl in alle zijne deelen met volledigheid te leeren kennen. In Engeland, Duitschland en Frankrijk, telt men bij honderden de boekwerken over de christelijke kunst; vooral in Frankrijk, het ware land der Gothiek, dat de schoonste harer gedenkstukken bezit, wordt zij met buitengewone belangstelling onderzocht en beschreven, zoodat aldaar de overvloed van archaeologische boek- en plaatwerken overgroot is. Het is tot die geopende bronnen derhalve dat ik u, M.H., ter nadere onderzoeking moet verwijzen, en zoo tijd en gelegendheid u daartoe eenigzins mogten beschikbaar zijn - dan durf ik mij vleijen dat ik, naar uwe bevinding, hare waarde niet te hoog heb verheven. - Ik noemde slechts hare eigenschappen bij naam, doch moet aan uwe belangstelling overlaten om na te gaan door welke middelen die voortreffelijke eigenschappen worden verkregen. Omtrent een enkel punt echter wil ik nog iets ter verduidelijking bijbrengen. Ik noemde namelijk onder anderen bij de hoedanigheden waardoor de spitsbogenstijl uitmunt, zijne orde of eenheid in de uiterste verscheidenheid. Ik laat nog eens den Heer Michiels spreken. - Zie hier wat hij daaromtrent zegt: ‘De christelijke kunst vertoont geene vervelende gelijkvormigheid. Zij geeft aan de overeenstemmende deelen den zelfden aanblik, de zelfde algemeene hoofdvorm, - maar zij | |
[pagina 18]
| |
varieert op eene verrassende wijze de détails. Het is alzoo, dat de twee rozen, die aan de beide uiteinden van het transsept ontluiken, wel gelijke afmetingen hebben, ook eene gelijkvormige omlijsting, en op de zelfde hoogte zijn geplaatst, doch zeer verscheiden zijn van traceering en van kleuren. Beiden vertoonen zij eene andere teekening - andere schilderachtige harmoniën. - De drie portalen van de hoofdfacade verschillen bijna op alle punten. Niet alleen dat de beide zijportalen niet op het middelste gelijken, - maar zij verschillen daarenboven nog onderling. - De bas-reliëfs der trommels (tympans), de figuren in de portaaleggen (voussures) en nissen zijn niet de zelfde - dit spreekt van zelf - maar ook de loofwerken die langs den uitwendigen spitsboog oploopen, de baldakijns of verhemelten, de sokkels der zuilen, de kapiteelen, de geulen der ribben, hebben geen grootere gelijkheid. - Aan elke der deuren afzonderlijk beschouwd, hebben de sokkels en de schaften der schalken (colonnettes) een gelijken vorm, - maar de kapiteelen zijn alle verschillend. Deze laatste combinatie is overigens in de gothische kunst van algemeen gebruik geweest. Wanneer de pijlers uit een bundel schalken zijn zamengesteld, waarvan de schaften alle gelijke, of wel twee beurtelings afwisselende vormen, vertoonen, zijn de kapiteelen met verschillende loofwerken versierd - en dan nog gegroepeerd op verschillende wijze. Wanneer men nu 't ensemble van het monument beschouwd, bemerkt men die afwisseling niet, men ziet slechts dat al de schaften gekroond zijn met bloem- of loofwerk. - Dit is genoeg voor de symmetrie. Wordt echter de opmerkzaamheid grooter, dan ontdekt men met genoegen de talrijke uitvindingen van den kunstenaar. Bij de beschouwing van eene Grieksche of Romeinsche constructie, is de nieuwsgierigheid spoedig voldaan, bij een gothiek gebouw, hetzij inwendig hetzij uitwendig - groeit zij aan van minuut tot minuut: men wil zien hoe de kunstenaar er toe gekomen is om een problema op zoo vele verschillende wijzen op te lossen. Wij willen niet verder uitwei- | |
[pagina 19]
| |
den over dit nieuwe principe, waarvan de meerdere voortreffelijkheid geen redetwist toelaat.’ En hiermede hoop ik, in deze ruwe omtrekken, iets te hebben toegebragt om de meer en meer opkomende voorliefde voor den spitsbogenstijl te steunen. - Zonder te vervallen in herhalingen van 't geen door den Heer Viollet-Leduc en anderen is uiteen gezet, of zijne beschouwing te commentarieeren, wilde ik slechts nog eenige gronden aanroeren, bij het onderzoek, welke van de beide op 't gebied der kerkelijke architectuur nog steeds strijdende partijen de waarheid het digtst op zijde mogt komen; en thans laat ik aan uw belangstellend oordeel over, M.H., te beslissen - of wij den inhoud van het manifest der fransche Akademie kunnen beamen; of de vormen, waarin weleer het grieksche Godendom werd gehuldigd, dienstbaar kunnen blijven aan het Christendom, ongezuiverd, naakt en zinnelijk zoo als het Heidendom ze schiep, dan wel of wij ons scharen moeten aan de zijde dergenen, die de door 't Christendom deels gezuiverde, deels nieuw geschapen vormen in eere willen herstellen. Ik weet niet of mijn oordeel ook geheel het uwe zal mogen zijn, - doch naar mijne beschouwing is het de roeping van allen, die de ware kunstbeginselen liefhebben en voorstaan, om den gestaakten arbeid, die onze eeuw weêr heeft opgevat, door zijne sympathie te ondersteunen, ten einde aan de eerstvolgende eeuwen de taak over te laten om de geestelijke kunst verder op te voeren, tot nog hoogere zuiverheid en volmaking. Voorzeker - wanneer het onzer eeuw in haren verderen loop niet zal gelukken een eigen bouwstijl voort te brengen, die de kunstuiting zal zijn van dezen tijd; - zal zij niettemin in de geschiedenis der kunst eene eervolle plaats innemen, doordien aan haar de roem behoort - van de schoonheden van den middeleeuwschen kerkbouw - na eeuwen van miskenning en vergetelheid - te hebben nagevorscht, begrepen en verdedigd, en daardoor een nieuw tijdperk van bloei voor de kunsten te hebben geopend. | |
[pagina 20]
| |
II.Mijne Heeren!
In onze vorige bijeenkomst beschouwden wij de verschillende eigenschappen der kerkelijke architectuur, - thans willen wij ons onledig houden met de burgerlijke. - In de eerste aanschouwden wij den spitsbogenstijl van de 13de eeuw als het hoogste standpunt der christelijke kunst, zoodat wij daarin eenen geheel gevormden bouwstijl bezitten, die wij slechts hebben te leeren kennen, en in zijne zuiverheid aanwenden. Bij de kwestie, die ons in dit uur zal onledig houden, zal het ten eerste de vraag gelden, of wij ook met betrekking tot de burgerlijke bouwkunst, tusschen de onderscheidene stijlen tot eene bepaalde keuze kunnen komen, die ons mede volkomen kan bevredigen, - en wanneer zulks blijken mogt niet het geval te zijn, welke dan de weg is, dien wij te volgen hebben, om tot eene gelukkige uitkomst voor de dagen, die aanstaande zijn, te geraken. - Gewigtige vragen voorwaar in onzen tijd, dien er nog niet toe gekomen is, zich een eigen bouwtrant te scheppen. Dit groote gewigt intusschen strekt mij dan ook weder ten waarborg voor uwe belangstelling. Ik wil daarom trachten in de volgende theorie de zaak van een wel hoog - doch daarom niet minder waar standpunt voor te stellen; en doe dit met te meer vrijmoedigheid, omdat ik mij vlei, voor een deel, daarin ook uwe eigene overtuiging te zullen uitspreken. Ik begin dus in de eerste plaats met eenige algemeene beschouwingen van aesthetischen aard, waaraan wij verder met eenige vlugtige trekken het bestaande zullen toetsen, en door beschouwing van eenige afbeeldingen van burgerlijke gebouwen nader oogenschouwelijk verduidelijken.
Wanneer wij de architectonische werken der oudheid en der middeleeuwen eene aandachtige onderzoeking wijden, en | |
[pagina 21]
| |
de eigenschappen van den bloei der stijlen nagaan, - ontdekken wij spoedig waardoor die edele kunst een zoo verheven standpunt inneemt en komen we tot de gevolgtrekking, dat de schoonheid van een gebouw in de allereerste plaats bestaat in de waarheid van samenstelling, maar dat zich daarbij onmiddelijk de juistheid der proportiën aansluit; - want de architectuur vergeleken bij de andere kunsten, is bij uitnemendheid de kunst der proportie en dimensie. Een gebouw kan dus waar zijn - zonder indrukwekkend of edel te zijn. - In eene boeren hooischuur b.v. kan men de beginselen van constructieve waarheid in acht nemen, doch nimmer zal een dergelijk gebouw eene hooge architectonische waarde kunnen bezitten; omdat daarin geen sprake is van schoone verhoudingen, - dewijl het geheel zich grootendeels bepaald tot eene besloten en overdekte ruimte tot berging geschikt. - Is echter constructieve waarheid, met eene gelukkige verhouding der deelen onderling in een gebouw vereenigd - zoodat daarbij tevens de bestemming waaraan het gebouw moet beantwoorden is uitgedrukt, en met den eersten oogopslag door den beschouwer kan worden waargenomen hetgeen men karakter noemt, dan zal dat gebouw schoon zijn, - het oog zal met welgevallen rusten op het smaakvol en welgeordend geheel, dat beide, ons gevoel en verstand door harmonie en zigtbare noodwendigheid bevredigende, een gunstigen indruk op het gemoed te weeg brengt. Doch nu is een zoodanig gebouw nog geen verheven kunstwerk. Om een nog hoogeren indruk te verwekken, moet aan lijnen en vormen eene beteekenis gehecht zijn, die tot het gemoed eene tale spreekt, welke onze ziel doortintelt met edele gewaarwordingen. Zijn dus deze vier eigenschappen - waarheid van samenstelling, schoonheid van verhouding, - karakter of beantwoording aan de bestemming en symbolische beteekenis van lijnen en decoratief, als 't ware organisch, onverbreekbaar saâmgesmolten, dan is er bezieling en leven, dan is de uiting van het gewrocht verheven poëzie, en wekt in 's menschen gemoed, gewaarwordingen op, in aard en | |
[pagina 22]
| |
strekking niet onderscheiden van die, welke de poëzieder welsprekendheid - dichtkunst geheeten - en de verhevene accoorden der toonkunst op onze ziel vermogen uit te werken; - namelijk opvoering tot het hoogere; want de tale der poëzie spreekt van dingen die boven deze aarde zijn; - zij voert tot het ideale. Die bouwwerken nu - waarin meer in 't bijzonder de drie eerstgenoemde eigenschappen onontbeerlijk zijn - zullen thans het onderwerp onzer beschouwing uitmaken; wij willen, namelijk onderzoeken welke der bekende bouwstijlen, 't meest de middelen aanbiedt om die hoedanigheden te vereenigen. - Doch vooraf nog eene enkele algemeene opmerking over het karakter van een gebouw. Karakter staat niet in dadelijk verband met stijl; - want bouwwerken van verschillenden aard en bestemming - kunnen in denzelfden stijl worden gebouwd, en tevens zeer van karakter verschillen. - Een beursgebouw en Raadhuis, een muzeum en een Gerechtshof, een stedelijk woongebouw en Landhuis, behoeven niet onderscheiden te zijn in bouwvormen - maar wèl in karakter; welke laatste eigenschap, nadat de bouwstijl is vastgesteld, uit het eigenaardige der behoefte voortvloeit. De keuze van den bouwstijl voor onze burgerlijke, - zoowel openbare als bijzondere gebouwen, is een zeer gewigtig punt, waaromtrent onderscheidene stelsels bestaan en verschillende tegenovergestelde meeningen geuit worden. - Want ook ten deze wordt strijd gevoerd tusschen de voorstanders der Klassiek en die der Romantiek. Derhalve dringt zich hier de vraag op. - Kunnen wij in het middeleeuwsch systeem van burger bouwkunst, de elementen vinden, die aan onze tegenwoordige eischen voldoen, of moeten wij voor onze openbare en bijzondere gebouwen, ons wenden tot het klassieke systeem. Zie hier de vragen, wier beantwoording ons welligt tot een stelsel kan voeren dat ons voor de toekomst eenen weg opent. Wij zagen, M.H., de vorige reis, in het geschiedkundig overzigt, dat de zoogenaamde Renaissance in de laatste tijden ontaard was, in eenen, zoo ongeveinsd mogelijken, terugkeer, | |
[pagina 23]
| |
tot den heidenschen kolommenbouw, door slaafsche navolging en misbruik van de regelen door Vignola en eenige andere italiaansche bouwmeesters gemaakt op de klassieke elementen. - Ik ga dus nu regt op de zaak af, en met gemoedelijke bedaardheid, de qaestie aanklampende, of wij vóór het behoud dier regelen zullen ijveren, als omvattende genoegzaam de eigenschappen, die wij begeeren gehuldigd te zien - geloof ik uit uw aller hart te spreken, wanneer ik deze vraag ontkennend beantwoord. Neen - wij kunnen die regelen niet langer beschouwen als de basis der moderne bouwkunst, omdat wij moede zijn van de onrationeele uitvloeiselen hunner toepassing op onzen grond. - Wij verwerpen de onmiddelijke aanwending dier vormen - afkomstig van een zuidelijk klimaat, ontstaan door andere behoeften, geregeld naar andere materialen dan de onze. - Wij verwerpen ze, om hunne doellooze portieken, open galerijen, vlakke daken, meetkunstige stijfheid hunner moulures enz. doch zonder ons evenwel te willen overgeven aan eene blinde verbanningskoorts, maar met kalme beradenheid te werk gaande, willen wij ze kennen en beoefenen; niet om ze praktiesch te gebruiken, maar omdat ze ons op andere wijze van nut zijn. - Afkomstig uit de griekschromeinsche oudheid, zijn ze meer dan eenige andere theorie geschikt, om den grond te leggen tot eene juiste bekendheid met de latere elementen der architectuur, - die, de geschiedenis leert het, uit haar zijn voortgekomen. De klassiek is dus een sleutel, en heeft als zoodanig een onbetwistbaar nut. Nu mag niet uit het oog worden verloren dat de klassieke monumenten ook hunne goede eigenschappen bezitten: in 't bijzonder - regelmaat en symmetrie, en hoewel die symmetrie, in hoofdafdeelingen en détails dikwerf tot het uiterste gedreven, in eene vervelende eentoonigheid overgaat, mogen wij aan het beginsel zelve, tot op zekere hoogte onze goedkeuring niet ontzeggen. - Als conclusie derhalve, kunnen wij aannemen, dat het klassiek systeem als bouwstelsel niet aan onze eischen kan beantwoorden, doch niettemin navolgenswaardige eigenschappen bezit, en als elementaire studie zijn nut heeft. | |
[pagina 24]
| |
Wij moeten ons dus thans rigten tot den middeleeuwschen burger bouw. Indien ik kon aantoonen, dat de maatschappelijke zeden en behoeften onzer middeleeuwsche voorouders, weinig verschilden van de hedendaagsche, zoodat wij dus bij hun een bouwstelsel ontwikkeld vinden dat met onzen tijdgeest strookt, het pleit zoude spoedig beslecht zijn; want ik zoude op de zelfde gronden waarop ik u vroeger den spitsbogenstijl voorstelde als de waardigste uiting van het christelijk beginsel in den kerkbouw, u ook kunnen verwijzen tot de architectuur van de openbare en bijzondere gebouwen dier tijden. Dit is nu echter geenszins het geval. Het is toch onwederlegbaar, dat wij ten opzigte van maatschappelijke beschaving de middeleeuwen in vele opzigten vooruit zijn, en met dien maatschappelijken vooruitgang, zijn ook onze behoeften vrij wat veranderd en uitgebreid. En neemt men nu hierbij in aanmerking dat in het schoonste tijdperk der middeleeuwsche bouwkunst, de sloten of kasteelen daargelaten, van burger bouwkunst weinig sprake is, aangezien wij die later moeten zoeken bij de ontwikkeling van den derden stand, in de 14de, maar vooral in de 15de en 16de eeuwen, dan volgt daaruit dat wij dan ook in aanraking komen, met al de gebreken, dier bouwkunst in haar vervalGa naar voetnoot1): b.v. het zondigen tegen de wetten der zwaartekracht, hare stelselmatige porte-a-fauxGa naar voetnoot2), - gebrek aan symmetrieGa naar voetnoot3), de somberheid zoo in- als uitwendig | |
[pagina 25]
| |
van vele der woonhuizen, met hunne kruisramen en in lood gevatte vensterruitenGa naar voetnoot1), die alleen voor kerkramen doelmatig zijn, - hare overhangende geveltoppenGa naar voetnoot2) enz. die wij gedwongen zijn te misprijzen, wanneer er sprake is van toepassing in onzen tijd. Hoewel wij dan ook wederom van den anderen kant, niet mogen ontveinzen dat ze vele goede en navolgbare beginselen vertoonen, en wel hoofdzakelijk de hoogst eigenaardige toepassing van nationale bouwstoffen, overeenstemming met de eischen van het klimaat, die ongekunstelde opregtheid van het uitwendige dat niets maskeert, maar steeds de afdruk van het inwendige is en dergelijke. Wij komen alzoo tot het besluit dat beide stelsels hunne gebreken, maar ook hunne goede eigenschappen bezitten; en ik schroom niet hier de stelling te ontwikkelen, dat de eischen van den tegenwoordigen tijd vorderen, om noch het eene noch het andere systeem onvoorwaardelijk te volgen - maar dat veeleer uit eene Vereeniging van beider goede beginselen een nieuw bouwstelsel moet gevormd worden, als de uiting van onzen tijd. - Waar ik hier spreek van samensmelting, verlieze men niet uit het oog dat ik geenszins bedoel eene mengeling van ongelijkslachtige vormen. Dwaasheid toch zoude het zijn, het grieksche kolomstelsel te verbinden met den middeleeuwschen gewelvenbouw; maar de beginselenGa naar voetnoot3) van symmetrie en regelmaat toe te passen op de navolgbare eigenschappen der middeleeuwsche werken van burger bouwkunst, waaruit dan als van zelve ook eene oordeelkundige verwerking voor beider vormen tot een' nieuwen stijl moet ontstaan. En tot staving dezer theorie, ten betooge dat daarin niets hersenschimmigs is gelegen, maar dat zij integendeel door het gezond verstand en de noodzakelijkheid wordt voorgeschreven, hebben we slechts weêr de voorlichtende feiten der Ge- | |
[pagina 26]
| |
schiedenis na te gaan, die ons leeren, - dat niet alleen de verandering van godsdienst of zedeleer een' nieuwen bouwstijl deed ontstaan, maar dat ook bepaaldelijk van eene nieuwe orde van zaken, hetzij door omwenteling, hetzij door ontwikkeling van eene zekere rigting in de denkbeelden der zedelijke en maatschappelijke wereld, eene belangrijke wijziging der bestaande kunstvormen het onvermijdelijk gevolg was; en dat - waar die vormen van elders kwamen - ze met bewonderenswaardige juistheid en oordeel naar landaard en klimaat gewijzigd werden. En nu is het van algemeene bekendheid dat eene zoodanige wijziging van beginselen en denkbeelden, sedert eene halve eeuw de maatschappij beheerscht. - Moede van de dwaalbegrippen der philosophie van de 18de eeuw, zag de aanvang der tegenwoordige eene godsdienstige geestdrift herleven, die, ontwikkeld door de groote gebeurtenissen van dat tijdstip, met behulp der letterkunde zich met snelheid verspreidde. - Aanvankelijk kenmerkte zich deze overspanning door eene sterk uitgedrukte voorliefde tot de middeleeuwen. Doch eene volslagen wedergeboorte dier tijden, hoezeer ook door sommigenGa naar voetnoot1) voorgestaan, met terzijdestelling van den maatschappelijken vooruitgang der drie laatste eeuwen, kon onmogelijk plaats vinden in een' tijd waarin men eene geluk- | |
[pagina 27]
| |
kige verbreiding van algemeene kennis, en vooral meer algemeene beoefening der wis- en natuurkundige wetenschappen, eene zoo hooge vlugt ziet nemen, terwijl het daarbij tevens niet te ontkennen is, dat, met het uitwoeden van den vreeselijken orkaan der fransche revolutie, veel oude misbruiken zijn weggevaagd, en de baan sedert dien is geopend tot de geregelde ontwikkeling dier liberale beginselen van grondwettige, burgerlijke en gewetensvrijheid, op wier voetspoor de christelijke maatschappij thans moedig voortschrijdt ter verbreiding van waarheid en regtGa naar voetnoot1). Zoo ook is dan thans in de kunst dit haken naar poëzie niet meer gelijk in vroeger dagen, de kinderlijke zucht naar het onbegrijpelijke, die zich geen rekenschap geest; wij zijn dien staat ontwassen. Men wil de waarheid gehuldigd zien naar het standpunt onzer hedendaagsche ontwikkeling. Als van zelve dus heeft zich deze toestand van zaken in de litteratuur opgelost in de vereeniging van middeleeuwsche poëzie met de meer verstandelijke rigting die door de beoefening der klassieken, gedurende het tijdperk der Renaissance is ontwikkeld, en door die litteratuur alom verbreidt leven wij thans onder dien invloed, welke zich met kracht over alle kunsten en dus ook over de bouwkunst uitstrekt. Een eerste uitvloeisel daarvan was de bestudering der kathedralen als kunstgewrochten en de beoefening van den spitsbogenstijl in hare zuiverheid. Doch met betrekking tot de burger bouwkunst, is tot dusverre die invloed het kennelijkst waar te nemen in Duitschland, de geboortegrond van het Romantisme. - Zeer gaarne wenschte ik in staat te zijn u thans daarop te wijzen als bakermat der voortbrengselen van | |
[pagina 28]
| |
zuiveren smaak en fijn gevoel, waarin de beginselen die ik bij den aanvang mijner rede ontvouwde, met hoogen ernst gehuldigd zijn. - Ware dit het geval - de XIXde eeuw zoude dáár althans een eigen bouwstelsel bezitten als vertegenwoordiger der kunstrigting van haren tijd; - wij zouden thans eenen meer gebaanden weg betreden, bij onze oefeningen in de bouwkunst, en ze als ware en schoone modellen van moderne architectuur kunnen navolgen. Dit is nu echter - wij mogen dit niet ontveinzen - geenszins het geval. De duitsche school, huldigt blijkbaar de vereeniging van klassieke en middeleeuwsche principen, doch in stede van eene zuivere schoonheidsleer, tot grondslag harer pogingen te nemen, vinden wij in hare bouwwerken, nevens veel goeds, ook de gebreken van beide stelsels terug. Het aesthetisch probleem van dezen tijd is door de duitsche school nog niet opgelost, en behoudens enkele voortreffelijke architectonische kunstwerken - waaronder er zijn, die het mogelijke van eenen eigenaardigen modernen bouwstijl, door velen in twijfel getrokken, praktiesch bewijzenGa naar voetnoot1), kan men niet zeggen dat de pogingen der duitsche bouwmeesters in 't algemeen uitermate gelukkig zijn geslaagd. Eene soort van wetteloosheid - gelijk veelal bij de geboorte van een stelsel heerscht - in 't meerendeel der duitsche bouwwerken niet te ontkennen, toont dat een doorgaand onveranderlijk aesthetisch beginsel daaraan nog niet ten grondslag ligt. De groote menigte uitgaven waarmede wij als overstroomd worden - en waarin nevens het goede, ook zooveel gevonden wordt, waarin het jagt maken op nieuwigheden, het zoeken naar pittoreske effecten, met verwerping van doelmatigheid, degelijkheid en symmetrie, zoo duidelijk uitkomt, toont genoegzaam dat de gekuischte smaak voor reinen eenvoud nog niet zeer algemeen wordt gewaardeerd of gezocht; - waarvan het gevolg | |
[pagina 29]
| |
is, dat de voortbrengselen der duitsche bouwkunst, over 't geheel genomen, niet onbepaald of zonder voorbehoud den voorrang bekleeden boven die der meer exclusief klassieke fransche school, waarin men voor 't minst de noodzakelijkheid van het doel meer in aanmerking genomen ziet. Intusschen mogen wij verwachten dat eene meer grondige beoefening der archaeologie, gepaard aan de verbreiding van juistere beginselen van schoonheidsleer, in Duitschland allengs meer eenheid van stelsel zal doen geboren worden; doch voor het oogenblik, moet mijns inziens eene kritische behoedzaamheid, hoewel onder huldiging van het duitsche beginsel, ons terughouden van eene blinde navolging der duitsche bouwwerken, omdat het beginsel nog slechts bestaat in eene theorie, die zoekende is naar praktische uiting of verwezenlijking, dat is: zich nog niet tot den rang van bouwstijl heeft opgevoerd. En dáár waar men zich aan een bekenden bouwstijl bindt, heeft ieder bouwmeester zijne eigene wet; zoodat hunne producten nog al uiteenloopende zijn. De een inspireert zich, bij het daarstellen van een landhuis b.v., op de florentijnsche of venetiaansche bouwwijze, de andere kiest de italiaansche villastijl, een derde geeft de voorkeur aan de gothiek. Deze neemt de latijnsche basiliek tot basis bij den bouw eener kerk, gene den romaanschen stijl, een andere den byzantijnschen. Hierdoor wordt wel veel afwisseling verkregen, doch te vaak ten koste der nationaliteit, en met voorbijzien der eischen van het klimaat. Eenheid van beginsel, die met de grootst mogelijke afwisseling en verscheidenheid kan gepaard gaan, is dus eene eigenschap welke ook in Duitschland ontbreekt, en daarom is het onraadzaam te achten eene kunstrigting te volgen, die nog niet tot vaste grondstellingen is gekomen, zonder die te onderwerpen aan den toets eener gezonde schoonheidsleer, in verband met de archaeologische kennis der vormen. Aan de hand der archaeologie gepaard aan aesthetische kennis, die ons de eischen van klimaat, en lokale behoeften, nationa. | |
[pagina 30]
| |
liteit in de vormen, de voorwaarden van duurzaamheid, waarheid en uitdrukking, - behoeven wij de kunst bij den vreemdeling niet af te zien, maar kunnen wij met zelfstandigheid aan de algemeene bron putten, en ons tevens hoeden voor de nabootsing van ongerijmdheden; terwijl men daarbij dan ook als van zelve op het spoor komt van dien gulden eenvoud, die als het onverbreekbaar kenmerk van het ware, zoo moeijelijk te bereiken is. - Dan zal men met de versieringen ingetogen te werk gaan, zonder te vervallen tot armoede of naaktheid; gelijk wij dit op zoo navolgenswaardige wijze in de grieksche architectuur onder anderen verwezenlijkt vinden. Dit is de reden waarom zij zoo vele bewonderaars telt, onder welke ik mij, in dat opzigt, volgaarne schare; terwijl ik mijne afkeuring dan ook alleen uitstrek tot de inkonsequente toepassing harer zuidelijke en heidensche vormen op onzen noordelijken en christelijken bodem, waarin hare voorstanders vervallen, - maar geenszins tot de toepassing van haar beginsel. Ik ga thans over, na deze beschouwingen, u een paar voorbeelden uit de werkelijkheid voor oogen te stellen. - Wij hebben thans reeds genoegzaam bevonden, dat aan de toepassing en beoefening van de ware grondregelen der kunst veel ontbreekt. Als eene opmerkelijke afwijking b.v. waartoe de liefde tot de vlakke lijn ons gebragt heeft, moet ik hier gewag maken van de platte lijsten, die men allerwege tegen de puntdaken onzer burger woonhuizen aanbrengt. - In volslagen tegenstrijd met het noodwendig samenstel dier bekappingen, is de platte lijst niets anders, dan eene armzalige plank, die vrij en ledig in de lucht staat en wier eenige bestemming kan zijn om 't gebouw een aanzien te geven als of het daarachter verborgen echt hollandsch dak, dat wij niet ontberen kunnen, dat den huisselijken haard tegen de ongemakken van regen en wind beschermt, niet meer vereischt werd - of als kwame dit niet meer overeen met de beginselen van smaak en welvoegelijkheid der 19de eeuw. Ik zoude u onregt doen, M.H., als ik het grove dezer constructieve dwaling met breedvoerigheid wilde uiteen zetten. | |
[pagina 31]
| |
Dergelijke aanwendingen strijden ongetwijfeld tegen uwe gevoelens van opregtheid en waarheidzin niet minder dan tegen de mijne; - doch ik voorzie eene gegronde opmerking, die ge mij zult te gemoet voeren; namelijk deze: dat de algemeen heerschenden wil der eigenaren de onmiddelijke afschaffing van dit misbruik niet zoo gemakkelijk toelaat. Dit is waar, en ik weet maar al te goed, in welke mate de bouwmeester schier aanhoudend in zijne goede bedoelingen wordt belemmerd. Ik vlei mij dan ook geenszins dat men algemeen en plotseling tot de praktische erkenning van deze dwaling zal komen; doch dit is eene aansporing te meer tot medewerking om het kwaad te bestrijden, en met het oog op de toekomst eene trapsgewijze verbetering te bereiden. De bouwkunstenaar toch moet het publiek ten goede leiden - maar moet in het verkeerde niet door de publieke meening worden geleid; en daar nu de platte-lijst-maskeering door de bouwlieden is uitgevonden, en het publiek door hun toedoen daaraan is gewoon geworden, zoo moet het dan ook evenzeer daaraan door hunne pogingen weêr worden ontwend. Bedenkt het wel, edele jongelingen, die hier vereenigd zijt, om, door beoefening der kunst en onderlinge gedachtenwisseling, het goede te bevorderen, bedenkt het, dat gij veel vermoogt, ja dat de liefde voor het ware en schoone, die gij niet aan u zelven te danken hebt, maar die u van Hoogerhand is geschonken, u dan ook dure verpligtingen oplegt. Mogten mijne woorden u welgevallig zijn, dit zoude mij 't bewijs leveren dat ge mijne bedoelingen wel begrijpt. In mijn leeftijd toch, die de uwe nog zoo ver niet ontwassen is, vind ge immers den waarborg dat die bedoelingen zuiver zijn en slechts broederlijke opwekking ademen; en daarom mogen zij u ter aansporing strekken om gelijk ik tot u spreek, ook onderling tot elkander te spreken. Al het tot hiertoe behandelde, M.H., betrof hoofdzakelijk de vormen, doch ook de kleur, of liever het aanbrengen van verwstoffen is een voornaam punt in de bouwkunst, waarin men niet zelden faalt, en waarin ook niet minder de | |
[pagina 32]
| |
waarheid te vaak wordt miskend. Op onze vorige bijeenkomst werd met een enkel woord het verkeerde gebruik ter sprake gebragt, om door allerlei vreemdsoortige middelen steen na te bootsen. Het is opmerkelijk tot welke onlogische gewoonten men ten deze vervallen is. Houten betimmeringen, als lambriseringen - paneelwerk - ja, zelfs deuren - tracht men door schildering het aanzien te geven van gepolijst marmer. Houten wanden, gevellijsten enz. worden gezand - om ze den schijn te geven als waren ze van zandsteen gebouwd, hoewel de aard der samenstelling zelve dit bij den eersten aanblik tegenspreekt, en men gaat zelfs zooverre van hechte en soliede steenen constructiën met eene zandlaag te overdekken. Men schroomt niet, om architectonische fragmenten, wier natuur medebrengt dat ze uit hout of steen moeten worden gemaakt, - uit ijzer te vervaardigen, omdat de lijdzame schilderskwast bij de hand is om een ander materiaal na te bootsen; terwijl, in het algemeen, dáár waar het ijzer als verbindingsmiddel op zijne plaats is, en men het door geene gekunstelde middelen van constructieven aard kan verbergen, het zooveel mogelijk door verwing buiten het gezigt wordt gesteld. Om één voorbeeld uit velen aan te halen: zie het eigenaardig samenstel onzer houten wipbruggen, waarvan de wip, met ijzeren banden en beugels beslagen, zich met spillen op het hameigebint beweegt. Slechts bij oplettende beschouwing is dat ijzerbeslag terug te vinden, als zijnde alles met het houtwerk in één kleur geschilderd, waardoor het eigenaardige van het constructief samenstel niet wordt opgemerkt, maar 't onsierlijke van het geheel te meer uitkomt. Wij zien dus dat in het misbruik der schilderkunst een vruchtbaar middel is gelegen tot logen en bedrog, - want alle nabootsing, waardoor men tracht een voorwerp te doen schijnen, wat het inderdaad niet is, is onwaarheid en dus miskenning van de grondbeginselen van het schooneGa naar voetnoot1). | |
[pagina 33]
| |
Verheugen wij ons dus, dat het tijdstip meer nabijkomt, waarin door huldiging der aesthetische wetten eene betere toekomst ons verbeidt. De gelegenheid toch om het goede te beoefenen en verbreiden, hebt ge u door onderlinge aaneensluiting opengesteld; en tot een krachtiger spoorslag om uwe krachten te beproeven, zoude ik uw Bestuur in bescheiden overweging wenschen te geven, om bij de prijsvragen, die het nuttig en geraden zal achten uit te schrijven, telkens en bij herhaling te voegen het programma van een burger woonhuis van niet te grooten omvang. Ziet - dit zoude u in staat stellen - ten eerste om in de bewerking der plan nen, in een klein bestek al die vereischten en geriefelijkheden te betrachten, welke onder een hollandsch dak worden gezocht, en aan het karakter onzer nationale huisselijkheid voegen. In eene bijgaande toelichting uwer denkbeelden zoudt ge kunnen spreken over de wijze van betimmering, aanwending van materialen, toepassing van kleur, enz. enz. ten einde de Hon. Leden - die ongetwijfeld steeds tot mede- | |
[pagina 34]
| |
werking bereid zijn - in staat te stellen u breedvoerig in te lichten zoowel omtrent het juiste als omtrent het minder verkieslijke uwer voorstellen in hunne verscheidenheid. - En wat het uitwendige betreft, zoude u de gelegenheid niet minder ontbreken, om in alle deelen de waarheid te betrachten, onder aanwending eener spaarzame doch vereischte en welgeplaatste versiering der noodzaaklijke elementen van constructie. Omtrent het gewigtig punt der architectonische versiering in 't algemeen, zoude ik nog veel kunnen zeggen, doch wil u liever verwijzen naar een uitmuntend artikel in de ‘Bouwkundige Bijdragen’ onzer MaatschappijGa naar voetnoot1), dat door haren smaakvollen Secretaris uit het Engelsch overgenomen, de lezing en herlezing, maar vooral de behartiging overwaardig is. Het is u niet onbekend, dat wij in dit opzigt aan vele verleidingen zijn blootgesteld, door de strikken, die de industrie der ornamenten van papier-maché, pleistermastiek, gutta-percha en dergelijke ons spannen. Deze fabriekmatige sieraden bezitten op zich zelve weinig kunstwaarde, want daarin wordt doorgaans veel minder gelet op eene eigenaardige conventioneele voorstelling der figuren, in overeenstemming met de plaats, waar men die wil aanbrengen, of met de stof waaruit ze bestaan, gelijk door den goeden smaak wordt voorgeschreven, dan wel op eene minutieuse kopiëering der natuur; terwijl zij dan nog daarenboven de verkeerde strekking hebben, om van de bijzaak hoofdzaak te maken, door het samenstellen van versieringen in de plaats te doen treden van het aesthetisch beginsel, dat slechts het versieren van samenstellingen gedoogt. Deze producten, meerendeels uitvloeisels van een gewetenloos winstbejag bij den wansmaak der menigte, of van volledige onbekendheid met de ware regelen van het schoone, zijn vooral te gevaarlijker, omdat zij zich door min-kostbaarheid aanbevelen, en men tegen goedkoopen prijs tot eene smakelooze overlading kan geraken. | |
[pagina 35]
| |
Daar het nu dus van 't hoogste belang is, dat tegen dezen stroom van nieuwigheden, door industriëele gelukzoekers aangevoerd, niet minder dan tegen dat tal van misbruiken en dwalingen een krachtige dam worde opgeworpen, opdat het aesthetisch bewustzijn niet ten eenenmale bij de natie te loor ga, kan ik mij niet beter rigten dan tot u, jeugdige beoefenaren der kunst, vol kracht en goeden wil, met den wensch, dat bij uwe kameraadschappelijke bijeenkomsten, deze onderwerpen, ter ernstige en naauwlettende behandeling worden opgenomen! Uwe wederkeerige opmerkingen, bevindingen, wenken en mededeelingen, omtrent het goede en verwerpelijke op het bouwkunstig gebied, kunnen veel goeds uitwerken; - en - dit is mijne zoete hope, - in de toekomst goede vruchten afwerpen tot roem van ons dierbaar Vaderland; - opdat het denkend en zedelijk Nederland spoedig eene eervolle plaats inneme, waar sprake is van gezond verstand en zedelijk bewustzijn in de beoefening der kunst.
Erratum. Bl. 32, reg. 29, staat: schilderkunst - lees: schilderkwast. |
|