Dietsche Warande. Jaargang 1
(1855)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 594]
| |
‘De preêkstoel van 't GoirkeGa naar voetnoot1).’Wij plaatsen gaarne het volgende den Bestuurder der ‘D. Warande’ toegerichte schrijven: Tilburg 21 Septr 1855. Hierop diene het volgende in andwoord: ‘De Heer opponens verklaart zich-zelven onbevoegd om in kunst zaken te oordeelen: ‘Zoo is dan ook gemakkelijk uit te leggen, hoe, waar wij van de | |
[pagina 595]
| |
stijlloosheid des beeldwerks aan den besproken preêkstoel gewaagd hebben, wij niet begrepen zijn. ‘Onze geheele kritiek had voornamelijk ten doel den maker te verwijten, dat hij op geene christelijke modellen, noch ter inrichting, noch ter verciering van zijn preêkstoel gestudeerd had. ‘Men moge een zeer achtenswaardig man en ijverig kunstoefenaar zijn - als men het christelijk a, b, c niet geleerd heeft, zal men geene christelijke poëzie kunnen voortbrengen. De Wolframs von Eschenbach toch (de voortreffelijke XIIIe eeuwsche dichter, die lezen noch schrijven kon) zijn hoogst zeldzaam. ‘Wil de maker van den preêkstoel zich op de hoogte stellen der eenig goede kerkelijke kunst, door monumenten te gaan zien, boeken te gaan lezen, en in christelijken stijl te werken - dan zullen wij de eerste zijn om hem de verschuldigde lof te geven. ‘Wij hebben niet gezegd, dat het klankbord in de lucht hing. Dat heeft de Heer opponens verkeerd gelezen. Hij ontkent daarentegen niet, dat het hangt aan de stralen en het wolkje, door ons opgemerkt. ‘Wij gelooven den Heer opponens op zijn woord, dat er maar éen trap is. Onze schets was op reis wat uitgevlekt; maar dit punt staat slechts in gering verband met onze kritiek. ‘De Heer opponens komt daarentegen niet langer op ten voordeele van de door ons gewraakte plaatsing van het beeld des Verlossers. Dit teekenen wij aan. ‘Dat men toch in 't oog hield, dat, vooral aan geen “stoel der waarheid” onoprechte konstruktie-middelen mogen worden aangewend.’
T.R. | |
‘Belgie en holland’.Onder dezen titel deelt de ‘KlauwaertGa naar voetnoot1)’ van 7 Okt. het volgende bericht mede - dat als tegen- | |
[pagina 596]
| |
stuk van de oprichting des Metalen-Kruis-monuments ten onzent, dienen kan: ‘Stellig wordt het verzekerd dat, van naeste jaar af, de September-feesten afgeschaft en door volksfeesten op de verjaring der inhuldiging des Konings vervangen zullen worden. ‘Dat is ten minste een edelmoedig en regtvaerdig gedacht: immers waerom nog elk jaer onze ongelukkige scheiding met Holland, dat toch onder alle opzichteu, tael, zeden, gewoonten, ligging, handelsbelangen, ons een Broederland is, erinneren!’ De prijskamp der belgische dichters, die de onafhankelijkheid te bezingen kregen, ter gelegenheid van hun 25e verjaring, schijnt echter wel een weêrklank op onze Metalen-Kruis-beweging geweest te zijn.
M. | |
Architectural museum.De engelsche architekt G.G. Scott, die zoo al niet door zijne te Hamburg voltrokken Ni- | |
[pagina 597]
| |
colaïkerk, dan althands om de ter zelfder stede door hem behaalde prijs voor zijn gothiesch ontwerp eener Beurs ten onzent bekend verdiende te zijn - daar onze hoofdstad sints tien jaar met eene beurs is vereierd, die maar al te zeer de strenge kritiek verdient, welke daarvan door den architekt Warnsinck gemaakt isGa naar voetnoot1), en die een duitsch kunstkenner onlangs deed uitroepen: ‘Das ist das abscheulichste was ich je gesehen habe!’ - de engelsche architekt Scott dan heeft in zijn vaderland eene allerrijkste stichting tot stand gebracht, onder bovenstaanden titel. In dat muzeüm zijn verzameld, behalven eene menigte zeldzame oorspronkelijke kunstwerken van alle christelijke tijdperken en uit alle landen van Europa, vervaardigd in hout, steen, en ijzer, - bovendien meer dan 3500 afgietsels van de schoonste bouwdeelen en ornamenten, ter kenschetsing van alle middeleeuwsche bouwstijlen in hunne ontwikkeling en overgangen, alsmede van de beste beeldhouwerken in hout, steen, ijzer, en edele metalen; voor zoo verre deze kunststukken niet slechts historische waarde hebben, maar ook van praktiesch nut kunnen zijn voor de talrijke en zoo zeer belangwekkende klasse der ‘art-work-men’ (kunsthandwerkers). Er is namelijk aan dit muzeüm ook eene leerschool verhonden ter tektonische vorming van alle handwerkslieden, die zich in bouw-, schrijn-, smeed- en ander werk, op verstandelijke wijze bekwamen willen. Honderden timmerlieden, steenhouwers, smits, behangers, enz. nemen aan het hier gegeven theoretiesch en praktiesch onderwijs deel. Daar wordt geleerd, geteekend, geboetseerd, gesneden, gedreven, enz. enz. Wij meenen onzen lezers de kennismaking met de door den Heer J.L. Pearson opgemaakten kataloog van het Muzeüm te moeten aanbevelen. De Beer Pearson is lid van het besturend komitee dezer inrichting, waaraan zich de aanzienlijkste mannen bijzonder laten gelegen zijn. Onlangs is er eene vergadering van ten minste 600 menschen gehouden onder de leiding van Lord Grey, waar in zonderheid de stichter, de Heer Scott, het woord heeft gevoerdGa naar voetnoot2) en aangedrongen op de wenschelijkheid der verheffing en veredeling van het ambacht, door | |
[pagina 598]
| |
het nader te brengen tot de kunstGa naar voetnoot1). Op die zelfde vergadering werden proeven getoond van de door handwerkers en fabrikanten verkregen uitkomsten eener tektoniekbeoefening in den aangeduiden zin: daar had men aesthetiesch schoone ijzerwerken uit de beroemde gieterij en smederij van Hart en ZoonGa naar voetnoot2), bokalen, boekbanden, en andere zaken in zilver van Skidmore, steenhouwerswerken van White, teekeningen voor geschilderde glazen van Oliphant, een groot geschilderd venster van Lavers, volledige teekeningen van de bestanddeelen der glazen in de kloosterkerk te Altenberg, rijke glasmozaïeken van Stephens, spaansche werken in gebakken aarde, enz. enz. Men heeft hier geen begrip van hetgeen er in Engeland verricht wordt. Het reusachtige denkbeeld van het ‘Sydenham-palace’, ontworpen en volvoerd, zoo als bekend is, door de architekten Digby Wyatt en Owen Jones, bewijst op zich-zelf reeds, dat al stooten ooit de Raglans en Palmerstons het hoofd, de falanxen der kunstenaars den zegepraal te gemoet. gaan. Vooral verdient melding het keurlegioen der Gothikers Scott, Brandon, Ritchie, Salvin, Aidan, Ferrey, Clutton, Carpenter (nu overleden), en anderen, die waardig de taak hebben voortgezet, waarbij de edele Pugin zoo zeer heeft uitgeschitterd, en waardoor hij zich onsterfelijk heeft gemaakt - al viel hij gedeeltelijk bezwijkend onder het zielelijden, dat de strijd voor de goede beginselen hem had op den hals gehaaldGa naar voetnoot3).
R.
Eind van het eerste warandejaar. |
|