Den Duytschen Catoen
(1998)–Anoniem Duytschen Catoen, Den– Auteursrechtelijk beschermdNaar de Antwerpse druk van Henrick Eckert van Homberch
De Dicta Catonis in het MiddelnederlandsMiddeleeuwse vertalingen van de Dicta Catonis in de volkstalen zijn er inderdaad te kust en te keur: in het Anglonormandisch, Frans, Spaans en Italiaans, zogoed als in het Duits, IJslands, Engels, Tsjechisch en Grieks. En in het Middelnederlands. Dat brengt ons terug bij Maerlant. Hij kende, zoals we gezien hebben, ten- | |||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||
minste één Middelnederlandse vertaling. Dat klopt in ieder geval met wat we uit de overlevering weten. We bezitten een gedeelte van een handschrift uit ongeveer 1290, de zogenoemde Enaamse of Oudenaardse codex (tegenwoordig berustend in het Stadsarchief te Oudenaarde), waarin zich nu nog elf teksten bevinden, allemaal in fragmentarische vorm. Op de versozijde van het blad met folionummer 248 lezen we: ‘Hier beghint / de boec van catone’. Voorafgegaan door een proloog volgen er meer dan zeventig van Cato's dicta in een berijmde vertaling van steeds vier versregels (en dan zijn er nog ongeveer zestien verdwenen, want van een der bladen waarop de vertaling staat is de rechterhelft weggesneden, waardoor er circa 66 versregels verloren zijn gegaan).Ga naar voetnoot20 De vertaling is dus in tweeërlei opzicht incompleet: niet alle 144 dicta zijn in dit handschrift vertaald, en van hetgeen wel vertaald is heeft de tand des tijds het een en ander vermalen. Nu vinden we een aantal van de in de Enaamse codex vertaalde dicta - doch lang niet alle - woordelijk of vrijwel woordelijk terug in een twaalftal (of, als men de exemplaren die afkomstig zijn van de drukker Stroobant afzonderlijk telt, zestien) andere, latere, Middelnederlandse handschriften en drukken waarin Cato's boek ons is overgeleverd. Maar deze bronnen bevatten ook vertalingen van dicta die in ‘Ename’ niet voorkomen, terwijl ze bovendien onderling ten dele sterk verschillen in wat ze wel en niet hebben opgenomen. Daar komt nog bij dat drie van deze bronnen uit niet meer dan kleine fragmenten bestaan. En de volgorde waarin de vertaalde dicta zijn opgenomen verschilt vrijwel van bron tot bron. De overlevering is dus in verscheidene opzichten een puzzel, temeer omdat er ook nog talrijke kleinere en grotere redactionele verschillen zijn aan te wijzen in de ‘strofen’ - zo duiden we de vierregelige berijmingen gewoonlijk aan - die in twee of meer bronnen zijn overgeleverd. Toch neemt men aan dat het in al deze gevallen een en dezelfde vertaling betreft. Vanwege de overeenkomsten ligt dat ook voor de hand, maar bewezen is het niet. In de onderhavige editie gaat het allereerst om de uitgave van een van de bronnen en er wordt daarom betrekkelijk weinig aandacht besteed aan de andere - handschiften zowel als drukken - en aan de zojuist geschetste problematiek, maar in de loop van het verhaal zullen we er ook niet helemaal omheen kunnen. Daarom volgt nu een opsomming, en niet veel meer dan dat, van de overgeleverde bronnen. Zoals in het ‘Ter inleiding’ al is meegedeeld, zijn in de Bijlage achterin dit boek de andere redacties uitgegeven: diplomatisch en zonder verder commentaar. Wel wordt daar iets meer gezegd over de bronnen waarin deze redacties zijn opgenomen.Ga naar voetnoot21 | |||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||
Twee Stroobant-exemplaren, beide afkomstig van Serrure en later in de Arenberg-collectie terechtgekomen (nr. 1290 en 1257, siglen d2 en - hier voorgesteld - d6), bevinden zich nu in de genoemde particuliere verzameling. De andere drie berusten respectievelijk in de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel (signatuur Cl 6513 RP, nog geen sigle, hier voorgesteld: d3), de Stadsbibliotheek te Antwerpen (signatuur F 41486, hier voorgestelde sigle: d4), en de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam (signatuur 971 G 10, hier voorgestelde sigle: d5).
Enkele andere Middelnederlandse vertalingen van losse dicta of van de volledige Dicta Catonis blijven hier buiten beschouwing, maar in de aantekeningen hierachter bij de verschillende strofen worden drie teksten herhaaldelijk ter sprake gebracht. Daarover een paar woorden.Ga naar voetnoot23 Jan van Boendales grote leerdicht Der leken spieghel (1325-1330) behandelt in | |||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||
vier boeken alles wat nuttig is voor leken - dat is: voor mensen die niet in het Latijn geschoold zijn - met name veel geschiedenis en in het derde boek ethische aangelegenheden. In dat derde boek besteedt hij het derde hoofdstuk aan het probleem ‘Hoe hem die mensche houden sal onder die liede, ende alrehande wijshede’. Hij geeft daar onder andere een zelfstandige vertaling van zo'n zestig van de Dicta Catonis.Ga naar voetnoot24 Hij heeft een andere aanpak dan zijn dertiende-eeuwse voorganger. Bij hem geen vierregelige strofen, maar dikwijls een wat wijdlopige uiteenzetting, waarbij hij weet te nuanceren, te preciseren. Hij verwijst nogal eens naar de maatschappelijke realiteit: kijk om je heen, dan zie je het. En hij betrekt regelmatig het godsdienstig element in zijn vertaling. Boendale moet een vrij groot publiek hebben willen bereiken. Zijn werk is opgedragen aan het echtpaar Agnes van Cleef - Rogier van Leefdale. De echtelieden behoorden tot de zeer aanzienlijken. Rogier was raadsheer van Jan III van Brabant en enige tijd Burggraaf van Brussel. Maar er is ook een handschrift van Der leken spieghel dat aan Jan III zelf is opgedragen. Uit de inhoud van het werk blijkt duidelijk dat Boendale in ieder geval mede een jeugdig publiek op het oog heeft. Mogelijk heeft hij gemikt op het onderwijs. Meer dan eens zinspeelt hij bovendien op bevolkingsgroepen die in de stad te vinden waren. Hij zocht zijn lezers of luisteraars dus zowel aan het hof als in de stad, onder ouderen en jongeren.Ga naar voetnoot25 Van Die Dietsche doctrinale (1345) weten we nog altijd niet of het eveneens door Boendale geschreven is. Wel komt het ook uit de Antwerpse kring. Het is een bewerking van een Latijns traktaat van de dertiende-eeuwse Italiaan Albertanus van Brescia (Brixiensis), bestaande uit een verzameling uittreksels uit allerlei werken, waaronder de Dicta Catonis. Het werk is opgedragen aan Jan III van Brabant, maar analyse van de Middelnederlandse bewerking van Albertanus' geschrift lijkt erop te wijzen dat de Doctrinale vermoedelijk allereerst werd ‘geschreven voor een stedelijk-aristocratisch publiek, meer bepaald met het oog op de intellectuele en morele vorming van de tot het bestuur van de stad geroepen of voorbestemde, mannelijke kroost van die burgerlijke bovenlaag.’Ga naar voetnoot26 In de Doctrinale zijn uit de Dicta Catonis een kleine twintig dicta vertaald. Soms blijven die omzettingen dicht bij het Latijn van de Dicta, maar de auteur wil er ook nog wel eens een andere draai aan geven, zoals in de aantekeningen bij de | |||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||
verschillende strofen zal blijken. Overigens kan zo'n ‘draai’ natuurlijk ook te danken zijn aan de Latijnse tekst van Albertanus. De derde tekst die even genoemd moet worden is de Spyeghel der ionghers van Lambertus Goetman. Vanaf 1488 rolt dit boek diverse keren van de pers. In 124 vierregelige strofen krijgt de lezer een behoorlijk grote reeks van lessen aangeboden op het gebied van geloof en zeden. Het werk is bedoeld voor ‘jonghe kindren sonderlinghe’, maar de voorschriften zijn niet slechts voor ‘jonghers inder scolen, mer si dienen ende sijn van node elcken kersten mensche, hy si ionc of out, om te weten ende hem daer na te reguleren’. Het kan niet missen: natuurlijk zitten er Catoniana tussen. Ook de hele vormgeving in vierregelige strofen lijkt terug te gaan op De boec van Catone uit de dertiende eeuw. De vertaling biedt weinig verrassingen.Ga naar voetnoot27 Terug nu naar De boec van Catone en in het bijzonder naar de bron die hier wordt uitgegeven, het boekje dat in 1500 of kort daarna is verschenen bij Henrick Eckert van Homberch in Antwerpen onder de titel Den duytschen Cathoen. Voordat we ons evenwel nader met deze druk D bezighouden, komt aan de orde de vraag naar de functie van de Middelnederlandse vertaling van de Dicta Catonis: De boec van Catone om het met het Oudenaardse handschrift te zeggen, Den duytschen Cathoen als we ons willen houden aan de Antwerpse druk van Eckert van Homberch, of Dietsche Catoen indien we de naam hanteren die in de literatuurgeschiedenis meestal voor het werk wordt gebruikt. |
|