van Zevenster, zeer verdrietig voor zich uit starend, cognacs dronk uit glazen zo groot als aquariums, sigaren rookte die hij met beide handen moest stutten en van plan was een heel register varkensribbetjes te eten. Dat laatste is er niet meer gekomen.
De tweede dode was heel bekend in de streek, vooral sinds anderhalf jaar. Hij lag in het midden en wroette het meest. De 65-jarige José V. had zich, na een bloeiende beeldhouwerscarrière, heimelijk te Kooigem teruggetrokken om er rustig van de herfst van zijn leven te genieten. Het was de laatste keer dat hij aan zijn verhuiswoede toegegeven had. Helaas, het werd een al te korte herfst: anderhalf jaar nadat hij in het mooiste huis van Kooigem neergestreken was, overleed hij aan de gevreesde ziekte van Ogino-Knaus, annex hartinfarct. Het was de dag waarop hij een kilo verse paling van een man zonder tanden had gekocht, en zeven dagen nadat in Zevenster zijn vriend-kok de dood had gevonden. Die man zonder tanden had het over een verloren gegane schat, waarover de betreurde kunstenaar aan de deur nog zeer verdrietig gesproken had. Maar ja, wie luistert naar een man zonder tanden? Het was de laatste wil van José V. te Kooigem begraven te worden, om onbekende redenen. Aldus gebeurde het, onder veel belangstelling, want de internationaal bekende beeldhouwer had van zijn handel en wandel tijdens zijn laatste levensjaren geen gesloten boek gemaakt, hoe heimelijk hij ook wonen mocht.
De derde dode was een bejaarde vrouw. Die lag rechts. Ze was de laatste vertegenwoordigster geweest van een der vreemdste en oudste beroepen ter wereld: endormeuse, of indommelaarster. Dit beroep had ze geleerd bij primitieve volkeren op zuidelijke continenten, toen ze eigenlijk nog vroedvrouw was. Een echte endormeuse ging 's avonds van hut tot hut, hurkte er stilletjes neer en streek de oude mannen over de slapen, tot die de slaap konden vinden. Bijna altijd vertelde ze daar dan een ‘sproke’ bij, een ernstig verhaal met dubbele bodems. Lydia C., zij die ons was ontvallen, deed zulks nog af en toe te Kooigem, waar ze sinds '63 woonachtig was, tot de Oneindige Edelman ook hààr halen kwam, en zij zèlf definitief ontsliep. Niemand had hààr slapen eens gestreeld, tenzij misschien Eric D. en José V., wier slapen zij op haar beurt zo goed kende als haar eigen doodlopend straatje.
De drie doden (zo dik bevriend, zo kort na elkaar gestorven, zo plots postuum bekend), werden na elkaar begraven. Nààst elkaar ook, in de zeer drassige Kooigemse bodem: een commis de suite (ongeveer vermoord mag je zeggen), een beeldhouwer (ziekte), en een vroedvrouwindommelaarster (natuurlijke dood?). Kerkhofgangers merkten dat de afgestorvenen leenroerig werden en weer naar het aardoppervlak toe poogden te wroeten: de vrouw van de chef-kok die de commis de suite totterdood had doen schrikken (groot verdriet bij haar!), de hoogbejaarde notaris Y. de L., aan wie Lydia C. haar allerlaatste sproke had verteld (zijn slapen gloeiden nu nog na), en ikzelf, die enig postuum eerbetoon aan mijn vriend de beeldhouwer betuigen wou. Eigenlijk barstte ik ook van de wroeging. We stelden de instanties op de hoogte van het gewroet. Het was ondertussen opnieuw beter weer geworden (U herinnert zich nog wel die smartmatch van onze Rode Duivels tegen de Ierse nationale ploeg, in Dublin: ginder was 't mooi weer, hier ook), en aan de onkiese situatie werd een mouw gepast.
Ik kende wel de echte reden (die regenbuien buiten beschouwing gelaten) voor al dat gewroet van de drie Kooigemse doden. Het was uit pure postume wanhoop dat de beeldhouwer José V. dermate gesticuleerde, dat zijn rechtsren linkerbuur mee naar de oppervlakte werden gestuwd. Hij lag in 't midden, en hij was niet van de minste. Net iets voor hem, daad or alive: in 't centrum staan of liggen, en nog wroeten ook, over alle grenzen heen, tot na de dood. Links en rechts bewogen altijd met hem mee. Zie: hij was zeer groot als kunstenaar. Hij had op 't laatst van zijn leven het mooiste huis van Kooigem opnieuw een ziel gegeven. Daarom bewonderde ik hem zeer. Maar ik had potdorie heel veel wroeging. Want ik had Jose V. een geliefd voorwerp ontstolen, het best bewaarde geheim uit zijn leven. Hoe kon hij zo onoplettend zijn, hij die bij leven (en zelfs nu nog) zo ‘gewarig’ was, zoals hij graag placht te zeggen.
Alzo kwam ik - onrechtmatig, het spijt me - in het bezit van het al lang verdwenen derde luik van het Lam Gods. De Kooigemse doden noemde ik de Heilige Drievuldigheid: ik heb sterke vermoedens, en denk dat ze alledrie medeplichtig waren, en samen stierven aan hun medeplichtigheid. Waarom koos José V. nou net Kooigem uit om te wonen? Het meest gezochte voorwerp in Vlaanderen was die avond aan de voet van de toren van José V.'s huis achtergebleven, in het halfduister. Ik heb, zoals ze hier in Kooigem zeggen, ‘van Ko gebaard’: toen onze