Deus Ex Machina. Jaargang 11(1987)– [tijdschrift] Deus Ex Machina– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] [Gedichten Rogi Wieg] De droge ruggen der herfstbladeren kraken onder zijn zware voeten. Een magere vrouw zoekt hij, vuil als vertrapt, waterig brood. Helder en koud is de morgenlucht, haar snelle adem vormt wolkjes lichte waterdamp. Een schot klinkt. Nog kruipt ze door, dan hangt de dood tussen de bomen. Uit de bundel ‘Tijd is als een nekschot’ Uitg.: Tor Mijn vader las iets voor, een Hongaars gedicht. Ik luisterde en zag zijn ogen de regels volgen. Hij kon niet verder, mijn moeder nam het over. Avond was het, de lichten waren gedoofd en de binnenplaats was verlaten. Uit de bundel ‘Iedere nacht verdwijnt een dame of een heer’ Uitg.: 't Hof [pagina 24] [p. 24] Vier muzikanten keren niet terug, Bartók is even hoorbaar in de nacht, een strijkkwartet dat op een wagen in de tijd verdwijnt. Wij luisterden, maar duisternis viel in en wind stak op. De lampen schommelen in hun licht. Een wagen is verdwenen uit het zicht. Uit de bundel ‘Dagen in Budapest’ Uitg.: Wel Het schijnt dat ik de tijd verteken maar vandaag maakt zoveel uit. Toch valt boomblad ergens anders neer dan ik bereken en vormt mij, in alle engten van de stad. En deze stad, met in haar soberheid de kleine openingen naar wat is en wat geweest is, maakt mij wijd. Ik benijd mijn uitvergrote voorgeschiedenis. De autobruggen zijn verlicht. Een binnenplaats met weggeschoven sneeuw laat niemand toe. Het voetspoor van ouders dat ik opnieuw hoor als dove slagen uit een oude eeuw bestaat niet meer. Ik ben tot eigen hart verdicht. Uit de bundel ‘Toverdraad van Dagverdrijf’ Uitg.: Van Oorschot Vorige Volgende