Van de dichters Francis De Preter, Alfons Seymus, Rogier Van Rooigem, Ulrich Bouchard, Prosper Vanosmael en ondergetekende kreeg het gehoor nog een keuze uit de jongste - soms magnifieke - gedichten voorgelezen. J.M. Legrand merkte op dat het spijtig was dat we zo'n mooie poëzie moesten degusteren in het gezelschap van zo'n walgelijke prentjes aan de muur; een gelegenheidstentoonstelling die niets te maken had met onze artiestenavond. Let wel, we gunnen heus wel iedereen zijn kunst - ‘il faut du tout pour faire un monde’ - maar we hopen dat die andere iedereenen ons ook ONZE kunst gunnen.
We zouden natuurlijk deze avond niet afronden zonder hem rijkelijk te overgieten met... geestrijke versterking. Of moet het geestelijk zijn? Met Roeland D'Haese hadden we het even over het bewuste en het onbewuste, en over de stemmen van het onbewuste in de kunst... We luisterden aandachtig, maar tevergeefs, naar de klopgeest in de Cell-Art. Ul rich Bouchard sprak mij over het realisme in de poëzie en de ‘grijpbaarheid’ of ‘verstaanbaarheid’ ervan. Ik begrijp het wel maar vraag me toch af wat nu wel en niet verstaanbaar is. Poëzie zal wel nooit verstaanbaar zijn voor iedereen. Een onderwerp om eens met Lu do Frateur over te keuvelen. Prosper Vanosmael had het over het ritme in de poëzie, dat zozeer teloor gegaan is of veronachtzaamd en dat enkel nog leeft bij de gratie van intuïtief-begaafde dichters zoals een Alfons Seymus. Dat was nu niet wat mij het sterkste opgevallen was in de gedichten van Fons. Hij gebruikt soms beelden die zo prangend zijn dat zij klinken als een kanonschot. Keihard, hoor.
Diezelfde Fons sprak ons over zijn onvervaardheid; hoe hij zich in het leven stort met een gevoel van ‘sla-maar-ik-voel-toch-niets’. We kennen dat gevoel dat op gevoelloosheid lijkt maar eigenlijk wijst op de beperking van de zelfprojektie. Hij vertelde hoe hij op een torenhoge stelling de meest halsbrekende toeren uithaalde, waarvoor geen enkele van zijn makkers te vinden was. En hoe hij, voor een weddenschap, van een hoogte van 8 meter naar beneden sprong en zich liet vallen in een vrachtwagen met zand. Het lijkt wel op een droom, maar ja, daar zijn wij dan ook dichters voor. Om van dromen realiteit te maken.
Pros liet met zijn vuisten op de toog het ritme klinken in de kelder en de Scotch-glazen dansen. Het was mooi.
Er zijn die avond met Charel, Marino, Paul, Roeland en Jan nog tentoonstelling splann en besproken. De expositie-virus heeft onze plastischen aangestoken, zou je zeggen. En dan hebben we het nog niet gehad over ‘onzen Bruylants’ die zo massief achter de tapkast stond als de tapkastzelf maar die tegelijk zo levend was als de tapkast dood en zo dorstig aan de wittekes zat als het meubel droog was.
Enfin beste lezer (es), hoe moet ik U weergeven wat er op zo'n avond allemaal gebeurt? Versta me niet verkeerd, niet alles kan over iedereen geschreven worden en het weinige gezegde kan ook nog zo rap misbegrepen worden. Zodoende... zoekt U het maar uit, ik heb mijn best gedaan om U een glimp van de avond en van de sfeer te laten opvangen. M.B.