Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)

Dat v. Capittel.

1. Hoemen eenen yeghelicken moet vermanen na dat hy is, 4. van de weduwen, 17. van Dienaren, 24. sonden, 25. goede wercken.

A.1

EEnen ^a ouden straft niet wreedelick, maer vermaent hem als een vader: de ionghe als broeders.

a Leuitici 19.d.32 Syrach 8.a.7

2

De oude vrouwen als moeders, de ionge als susters, in alle suyuerheyt:

3

Eert de weduwen die rechte weduwen zijn.

4

Ende ist dat eenighe weduwe kinderen heeft, of kints kinderen, ^b dat sy leeren eerst haer eyghen huysghesin Godsalichlick regeren, ^c ende den voorouderen ghelijcke vergheldinge doen: want dat is goet ende aenghenaem voor God.

b Of, dat syse leeren etcet.

c Syrach 3.a.9

5

^d Die een rechte weduwe is, ^e ende eensaem, die hoept op God, ende blijft in smeeckinghen ende ghebeden nacht ende dach.

d 1.Corint. 7.d.32

e Luce 1.b.37

6

Maer die in wellust leeft, die is leuende doot.

7

So ^f ghebiet dit, op dat sy onstraffelick zijn.

f Of, verkondicht

8

Ist dat yemant ^g den synen, ende voornemelick synen huysghenooten niet en voorsiet, die heeft het ghelooue verloochent, ende is erger dan een ongheloouighe.

g Galat. 6.b.10

9

Men sal de weduwe verkiesen die niet min en zy dan tsestich Iaren, die eens mans wijf gheweest zy:

B.10

Hebbende ghetuyghenisse van goede wercken: of sy kinderen opgeuoedt heeft, ^h of sy herberghich gheweest is, ⁱ of sy der Heylighen voeten ghewasschen heeft, of sy den bedruckten te hulpe ghekomen is, of sy alle goede wercken achteruolcht heeft.

h 1.Petri 4.a.9

i Gene. 18.a.4 ende 19.a.2 Luce 7.d.38.e.44

11

Maer verworpt de ionghe weduwen, want als sy weeldich gheworden zijn teghen Christum, dan willen sy houwelicken,

12

Hebbende het oordeel, ^k dat sy het eerste ghelooue verworpen hebben:

k Of, om dat sy

13

Ende leeren oock mede ledich omgaen tot de huysen: ende niet alleenlick ledich, maer oock ^l klapachtich, ende doende ijdele dinghen, sprekende dat niet en betaemt.

l Titi 2.a.3

14

^m So wil ick dan dat de ionghe [weduwen] houwelicken, kinderen baren, het huys regeren, de wederpartie gheen oorsake gheuen om te lasteren.

m 1.Corint. 7.a.9

15

Want daer zijn nu sommige afgheweken na den Satan.

16

Ist dat eenich gheloouich man of gheloouighe vrouwe weduwen heeft, dat hyse besorghe: ende dat de Ghemeynte niet beswaert en worde, op dat sy de rechte weduwen besorghe.

17

ⁿ De Ouderlinghen die wel regeren, sullen dobbelder eere weerdich gheacht worden, voornemelick, die arbeyden inden woorde ende leere.

n Roman. 15.c.27 1.Corinth. 9.b.12 Galat. 6.a.6 Philippen. 2.c.29 1.Thess. 5.b.12 Heb.13.b.17

18

Want de Schrift seyt: ^o Den osse die dorscht saltu den muyl niet toebinden: ende, ^p Een arbeyder is zijns loons weerdich.

o Deuter. 25.a.4 1.Corint. 9.a.9

p Leuit. 19.b.13 Deuter. 24.b.14 Tob. 4.b.15 Matthei 10.b.10 Luce 10.a.7

19

Teghen eenen Ouderlinck ontfangt gheen beschuldinghe, ^q ten zy door twee of dry ghetuyghen.

q Deuter. 19.b.15

C.20

Die sondighen, straftse in aller teghenwoordicheyt, op dat oock de andere vreese hebben.

21

^r Ick betuyghe voor God, ende den Heere Iesum Christum, ende de wtuerkoren Enghelen, dat du dit bewarest ^s sonder voor oordeel, niet doende na toegheneghentheyt.

r 1.Timot. 6.b.13 Roma. 1.a.9 ende 9.a.1 2.Corinth. 1.c.23 ende 11.d.31 Gala 1.c.20 Philip. 1.a.8 2.Timothei 4.a.1 1.Thessal. 2.a.5

s Deuter. 17.a.4

22

^t Legt niemant haestelicken de handen op, noch wort niet deelachtich van ander [menschen] sonden. Bewaert dy seluen reyn.

t 1.Timot. 4.b.14 2.Timothei 1.a.6 Actuum 6.a.6 ende 8.b.17 ende 13.a.3 ende 19.a.6

23

Drinckt niet meer water, maer ghebruyckt wat wijns, ^u om dijn maghe, ende dyne vele kranckheden.

u Syrach 31.d.33

24

Sommigher menschen sonden zijn te voren ^x openbaer, ende gaen voren ten oordeele: ende in sommighe volghen sy na.

x Galat. 5.b.19

25

Desghelijcks oock de goede wercken zijn te voren openbaer: ende die hen anders hebben, en konnen niet verborghen worden.