Den dapperen prins Karel van Lotharingen
(1744)–Anoniem Dapperen prins Karel van Lotharingen, den– Auteursrechtvrij
[pagina 66]
| |
Stem: leerdse van den Zanger.
Koning van Spanjen.
WElkom Bode van de Ree,
Segt mijn wat nieuws is op de Zee,
Is den Admiraal Matthews nog niet geweken,
Komt segt wat dat'er aan mankeert,
Of hebben sy haer nog kloek verweerd
Wild maar vrymoedig spreken,
Swijgt niet voor my,
Wild maar vrymoedig spreken.
Bode.
Met verlof dan Edel Majesteyt,
Ik sal verhalen van den strijd,
Voor eerst quam ons contrarie wind te krenken,
Doen moesten wy wijken van de Zee,
En sogten na een goede Ree;
Gelijk gy wel kund denken:
(Koning)
Hoe ging het voord?
Mijn moed begind te sinken.
Bode.
Soo dra de wind was na ons sin,
Soo liepen wy weer ter Zeewaard in:
Wy hebben de Britse Vloot verstrooyd gevonden;
Daer geschiede op den selven dag,
Van weder sy een dapper slag,
Wy schoten twee te gronde:
| |
[pagina 67]
| |
(Koning)
Vlugten sy niet?
Wild my het al verkonden.
Bode.
Des anderdaegs hier wel op let,
Doen waer ons heele Vloot beset;
Wy wisten ons te keeren of te wenden,
Ons vyand quam van alle kant,
Sy kregen ook de overhand:
Het was voor ons elende!
Door zware rook,
Wy geen vyand en kenden.
Koning
Och! och! ik beef van het verhael,
Waer was den Fransen Generael?
Kon die mijn schepen niet verdiffenderen?
Wel aen komt segt mijn op dit pas,
Hoe dat het daar gelegen was,
Of dorst hy hem niet verweeren?
Ik zweer by mijn Kroon;
Ik sal hem anders leeren.
Bode.
Neen Koning hy heeft hem wel geweert
Hy is tot'er dood toe geblesseerd,
U Admiraals schepen die zijn gesonken:
Nog vier daer by in korten tijd,
En elf gevangen in den strijd,
En veel volk is verdronken,
Door het Geschut,
Was d'Zee vol vlam en vonken.
Koning
Wat droefheyd hoor ik en wat spijt,
Ben ik so veel schoone Schepen quyt?
Segt mijn waer is de rest dan heen gaan vlugten?
Of zijn sy bleven op de Zee,
| |
[pagina 68]
| |
Gy brengt een slegte tijding mee,
Dat my eylaes doet sugten,
Ik barst van spijt,
Door sulken gerugte.
De Bode spreekt tot een besluyt.
Koning ik weet niet voor gewis
Waer dat de rest gebleven is:
Sy sijn verjaagt door kragt van haer vyanden,
Die bleven meester op de Zee;
Koning steld u gemoed te vree,
Ten is een Vorst geen schande
Schoon hy verliest,
De winst is weer voor hande.
|
|