Den dapperen prins Karel van Lotharingen
(1744)–Anoniem Dapperen prins Karel van Lotharingen, den– AuteursrechtvrijStem: Als 't begind.
IK had'er een liefje uytverkooren,
Sy staet in mijn hartje geprent,
| |
[pagina 44]
| |
Maer ag eylaas nu moet ik hooren,
Sy verkeerd met een andere vend,
Ik sal nog in droefheid smoren,
Want mijn Rosette mijn niet kend.
Zy is een puykje van alle Vrouwen,
Lonkende oogjes bruyn als git,
Haar rooder mond om te aanschouwen,
Haer Tandjes als een Lely wit,
Haer bloosende Wangen met Kuyltjes gehouwen,
Haar kevelde kin die heeft een split.
Haer Neus die is seer net besneden,
Haer blanke Hals gelijk een Zwaan,
Sneeu witte handen volmaakt van leden
Schoonder als Venus of Diaan,
Mijn Ziels-voogdes gaet van my treden
Met regt mag ik wel treuren gaen
Maer wat kan mijn het treuren baten,
| |
[pagina 45]
| |
Sy wil niet hooren mijn geschrey,
Ik zal mijn Liefje varen laten,
En schyen uyt de vryery,
Vrou venus met haer ondersaten,
Wil ik gaen setten aan een zy.
Wat helpt mijn loopen en het draven,
Dat ik soo dikwils heb gedaen,
De minnaars sijn maar venus slaven,
steeds met sorg en pijn belaan,
Ik wil mijn keel met vreugde laven,
Van de edele Bacchus traan.
Wat sou ik door de min versmagten,
En zijn tot Venus slaaf o neen:
Bacchus wil ik veel liever agten,
Die schenkt zijn Nektar yder een,
Drinken de wijn by dagen en nagten,
Leven in vreugd sonder geween.
Za lustig laet ons vreugde hanteren,
Eer dat het Bacchus nat verschaeld,
Een glas vijf ses kan ons niet deren,
Laten wy drinken ongefaald,
Eerst voor ons geld dan voor de kleeren,
Als wy dood zijn is 't al betaald.
Gy minnaars als gy gaat uyt vryen,
U zinnen op geen schoonheyd slaat,
Een schoone vrouw heeft veel te lyden,
daerom soekt eer een middelmaat,
Als gy uyt liefde met u beyden,
Wild leven in den egten staat.
|
|