Cupidoos Maegde-Kruyt(1685)–Anoniem Cupidoos Maegde-Kruyt– AuteursrechtvrijRokende uyt een Virgijnis-Pijpje de znaeck-en smakelijckste geuren, en vermakelijkste Rijm-Gezangen Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] t' Samen-spraeck, tusschen twee Gelieven: Voys: Komt doch al gelijck, &c. SOeten engelin mijn uytverkooren Alderliefste dien ick min, Gy zijt tot mijn tweede ziel gebooren: Ick bid u Liefste keert uwen sin; Gy zijt te wreedt In al u spreken; Lief doen ick u leedt? Segh u gebreken: Dan sal ick (o Roosje fris!) Verlaten al wat u mishagen is. Monsieur dit zijn al maer Bagatellen Treckt van hier en houd u kloeck: Wilt my doch met geen vryagie quellen, Want ick sulck niet en soeck; Ey Minnaer gy, Gy sult my niet verwinnen Met al u gevry; Zoo staeckt u minnen, Want dit is de laeste keer Dat ick u aenspreken sal, mijn Heer. Isabel, sal ick dan moeten derven Die ick soo langh heb bemindt? Zo sal ick dan van droefheyt sterven? Ick bid u Lief doch eens versindt: Want u schoonheyt Gaet Venus ver te boven; Daerom soete meyt Zal ick u loven, Zo langh als de silv're maen Zal in het Firmament der sterren staen. Ionghman wat baet u lamenteeren? Wy sullen noyt te saem In dese groote Liefde accordeeren, [pagina 81] [p. 81] Want gy hebt te quaden naem: My is geseydt, Van Lieden sonder erge: Dat ghy altijt zijt In de herberge; En dan loopt gy in't verhool Al met de Meysjes uyt Vrouw Venus school. Aldersoetste Beeldt het is al geloogen Al dees groote vieleny Hebben sy uyt hunne poot gesogen; Ick sal van melancoly Liefste vergaen Gelijck den sneeuw der Sonnen, So gy my voortaen Geen min wilt jounen Maer gelooft van my voor al, Dat Godt de klappers noch wel vinden sal. Ionghman staet dan alleen u behagen Zo op my? ick ben te vreen; Wil het aen mijnen Vader vragen, En aen mijn vrouw-Moeder met een, Of hy my sou Aen u Persoon besteden? Dan sal ick mijn Trouw Oock geven mede; Want ick kan het groot verdriet, Ach minnaer! van u langer lijden niet. Honingh soete Lam, o blom der Bloemen? Dit is al mijnen wensch Zooder somtijdts klachten komen, Het gebrek is in den mensch: Ech geluckigh uur! Godt geeft ons den zegen, Dat ick mijn partuer Nu heb gekregen; Want sy zijn nu al te vreen, Vader, Moeder, en mijn Lief met een. [pagina 82] [p. 82] Minnaer, eer dat wy te samen trouwen, Zo moet ick my eerst voorsien, Al van een Kemels-hayren Bouwen, En daer toe een Huys alleen: Een Kap seer net, Een Yserken met stricken, Huysraedt met een Bet Sal ick u beschicken; En Monpeer sal voor eerst Bereyden, voor ons Trouwen een grote Feest. Liefste Lief ick sal voor alle saken Na de Mode van het Landt, Doen een groote goude Ketting maken, En de Ringen navenant: En mijn swarte kleedt Dat leydt soo schoon gevouwen, Het is al gereedt Om te gaen trouwen, En de mantel van Berkaen, Daer mee ben ick seffens dan een man. Oorlof Ionghman leert doch uyt dit singen, Want al is u lief gestoort, So moet gy nogtans u tong bedwingen Dencken het is maer een woort: Toont sy haer quaet, Gy moet weer soetjes spreken, Dat zijn in der daet de Minne-treken: Daerom gaet het Spreeck-woort nou, Dat noyt blooheyt trout een schone vrou. Vrypostigheyt met maet is goet, Voor-al in Vryeryen; Want, so die hier niet op en doet, Sal Bloheyt noyt bedyen. Vorige Volgende