| |
| |
| |
Ter inleiding.
De heruitgave van een oude kloosterkroniek, die wij hierbij aanbieden, heeft een tweeledig doel.
Laat ons al aanstonds zeggen: géén wetenschappelijk doel. Want daarvoor ontbreekt een belangrijke voorwaarde: het origineel van deze kroniek was, ondanks verschillende nasporingen, niet meer te vinden. Bovendien is deze kroniek, - die wij lieten nadrukken uit Van Bemmel's ‘Beschryving der Stad Amersfoort’ (1760) - niet in de eerste plaats merkwaardig, omdat er tot nog toe onbekende feiten in worden vermeld, die ons nieuw licht zouden verschaffen op deze of gene gebeurtenis.
Niet dus voor den wetenschappelijken historicus is deze uitgave allereerst bedoeld. Maar deze kroniek heeft ons zelf en verschillende ‘leken’, die wij er uit voorlazen dermate geboeid, dat wij meenden, dat velen er mede gediend zouden zijn, als wij de kroniek niet begraven lieten liggen in van Bemmel's werk - dat nog slechts antiquarisch te verkrijgen is - maar door een heruitgave hem weer toegankelijk maakten voor het grote publiek.
Er zijn mensen, voor wie het ochtendblad van hun krant en de wekelijkse illustratie het einde van alle wijsheid betekent. Voor dezulken is het waarschijnlijk een wonder, wat een ‘mens er nu aan heeft’ zich in zo'n oude kroniek te verdiepen. Er zijn echter - gelukkig - ook nog anderen. Er zijn er, die te midden van de razernij van het moderne leven, behoefte gevoelen een ogenblik stil te staan om zich af te vragen: Vanwaar - en waarheen? Voor dezen kan de Kroniek de gelegenheid bieden zich te stellen buiten de eigen tijd en de eigen kring, om zich als 't ware in te leven in een tijd en in een kring, die ver van ons af liggen; maar die daardoor des te beter
| |
| |
ons in staat kunnen stellen de dingen van ons eigen leven op een afstand, en daardoor in juister verhouding te zien.
Wij leven in een bewogen tijd. Prof. Huizinga zeide het nog sterker: ‘Wij leven in een bezeten wereld.’ Ik vraag me echter af:
Is onze tijd en onze wereld bewogener en bezetener dan vroegere tijden? Oorlogen en geruchten van oorlogen, hongersnoden en pestilentiën, uitbuiting en rechtsvertreding, kortom alles wat den mens overkomt, en wat de ene mens den ander aandoet, het is niet van een bepaalde tijd, maar het is van àlle tijden. En wèl hem, wiens hart zich niet aan illusies heeft gehecht, maar die een dieper grond heeft gevonden, waarin zijn anker eeuwig rust....
Zo geeft dan ook deze kroniek het sober verhaal van menselijk leven en streven in een tijd, die, evenals de onze, een tijd van overgang was; een tijd, waarin oude vormen en gedachten stierven en nieuwe denkbeelden in daden werden omgezet. Wij zien dit alles weliswaar vanuit een zeer beperkt gezichtspunt. Het is alsof we de wereld bekijken en beluisteren van uit het kleine luikje in de poort van het klooster, waaruit de portierster het leven en bewegen daarbuiten gadeslaat. Ongetwijfeld een eng uitzichtsveld wat van daaruit wordt bestreken. En dus geenszins geschikt om ons een objectieve en alzijdige kijk op die tijd te bieden.
Maar wat uit wetenschappelijk historisch oogpunt een nadeel is, heeft toch in dit geval z'n bijzondere bekoring. Door dit zeer subjectieve en enge gezichtspunt van waar uit deze kroniek is geschreven, is het alsof wij zelf met deze kleine gemeenschap mee leven, alsof wij mede opgenomen zijn in hun noden en zorgen, en ook in hun blijdschap en vreugde.
En juist door deze beperkte kring, waarin we alles zo subjectief medeleven, krijgen de gebeurtenissen dikwijls een veel dieper reliëf dan door de objectieve
| |
| |
en veelzijdige behandeling, die wij vinden in de geschiedenisleerboeken.
Wij weten bijvoorbeeld, dat de kerkhervorming een geweldige ommekeer heeft gebracht in het leven der 16e eeuwers.
Maar als we deze kerkhervorming medebeleven in [de kroniek van] het Sint Aechtenklooster, wordt het ons opeens veel duidelijker, veel nabijer, wàt deze geestelijke revolutie betekende. Over de theologische betekenis geen woord, maar wel over de gewoon-menselijke kant ervan. Zouden de zusters van St. Aechtenconvent toen ook niet gedacht hebben te leven in een bezeten wereld, toen de geuzen haar klooster binnendrongen en een van hen ‘uyt de Reventer een tafellaken haalde, hangende 't selve om syn lyf, staende voor 't Autaer, doende grote spot aan 't Sacrificie der Missen. Waar over de Mater Ruysch ende andere Susteren bitterlyk schreyden’?
Ziet, deze kleine gebeurtenis in een Amersfoorts klooster staat niet in een geschiedenisboek. Wereldschokkend was het ook niet wat daar in 1579 ‘op S. Gregorius dach’ geschiedde. Maar de menselijke pijn en droefheid, die door deze nonnetjes is geleden, beweegt nu nog ons hart; zoals het gelukkig toen ook de geuzenkapiteins heeft bewogen, want we lezen verder: ‘Waardoor de Capiteyns beweegt worden, ende beclaegden hem, dat Sy 't niet eerder belet of gestraft hadden.’
Ook deze capiteyns hebben geen plaats in de geschiedenisleerboeken gekregen. Maar hun eenvoudig menselijk gevoel en hun medelijdend hart deed hen toch maar tegen hun eigen manschappen ingaan. En het troost ons, dat ook toen, te midden der ‘bezetenheid’ er toch óók nog iets anders was.
* * *
Men moet er wel op bedacht zijn, dat een kroniek als deze slechts bij rustige en aandachtige lezing ons
| |
| |
ten volle doet meeleven in de gedachtenwereld van deze zusteren van St. Aechten.
Een klein voorbeeld. Op het jaar 1547 lezen we:
‘In dit jaar kwam Gruwel, een Kettermeester tot Amersfoort van Utrecht, uyt macht van Keyserl. Majesteyt om de Boeken te ondersoeken, die een ider binnen acht dagen brengen moste, soo datter veel Bijbels ende Testamenten gebrogt ende verbrant worden, ende de goede Boeken bleven onbeschadigt.’
Met andere woorden: Het lezen van Bijbels en Testamenten (althans van de vertalingen, die toen bekend waren) was den leek blijkbaar niet geoorloofd. Een door de kerk goedgekeurde en voor iedere leek toegankelijke bijbelvertaling bestond er toen dus nog niet. Wanneer wij dan de prachtige, ook voor leken toegankelijke vertalingen zien, die thans van R.K. zijde worden uitgegeven, zien we wèl hoe tijden en toestanden veranderen.
* * *
Zo is het meermalen in deze kroniek: één zin, soms zelfs maar één woord, onthult ons gans een wereld van gedachten, of een fel tafereel van brand, watersnood, honger en oproer. Wanneer wij onder 't jaartal 1556 lezen van een droge zomer en een mislukte oogst, dan wordt met één zinnetje de situatie getekend: ‘De Armen ende Ambachsluyden wilde op de Rycke luyden slaan.’ - 't Is alsof de portierster van 't klooster door 't luikje iets van een hongerrelletje heeft gezien en het haar angstige zusteren vertelt. Zal het klooster niet aangevallen en geplunderd worden? Daar komen ze al vanwege de Raedt der Stadt een som gelds eisen om er brood en koren voor de armen voor te kopen: ‘Den Raedt setten de Conventen ende de Rycke luyden op een somme gelts, daar men Coorn en Broot om coft’ lezen we in de kroniek, en we kunnen ons voorstellen hoe deze somme gelts met liefde is gegeven.
| |
| |
En dan nog dit voorbeeld van sobere weergave van een angstige gebeurtenis uit 1572. De Geuzen zijn met behulp van hun vrienden in de stad gekomen. Een deel wordt in 't Convent ingekwartierd. De zusterkens moeten op 't stroo slapen. De kroniek vermeldt: ‘Ons waeren toegeleyt by de 70 Paarden, ende daar Ruyters en Jongens by, die wy de kost geven mosten. Wy hadden ons Convent niet vry. Sy liepen over al. Leyden veel listen tot schande. Maar de Heer maekten out en Jongen stantvastig in aller eere.’
* * *
Het is verleidelijk om zo als 't ware de gehele kroniek met den lezer te doorwandelen en even stil te staan bij de plaatsen, waar men misschien te haastig aan zou voorbijgaan, en die toch zo'n verborgen schoonheid bevatten. Wij moeten echter ook wat aan de speurzin en de aandacht van den lezer zelf overlaten. Daarom alleen nog een enkel fragment, dat voor ons een van de hoogtepunten uit de kroniek betekent, omdat daarin is samengevat heel de tragiek, de innigheid èn de kleine vreugde-ondanks-alles van het ten ondergang gedoemde klooster. Het gaat over de professie (wijding) van 2 zusteren tot non in het jaar 1600. De kerk en het altaar zijn hun ontzegd. Het moet alles zeer primitief gebeuren. Geen heilig sacrament op 't altaar, geen nonnenkleed (habyt) dat anders bij de wijding wordt gegeven, geen kerkklokken die vrolijk luiden ter ere van de grote gebeurtenis. Niets van dat alles. En toch... Lees nu deze simpele beschrijving.
‘Ten selven dage zijn onse twee jongste ongeprofesside Susteren, die ons vry onbelooft hadden gedient, te weten Maria Soes 25 jaaren, ende Agatha Melis 22 jaaren, voor Heer Lambert op haar knijen gevallen, ende hy heeft hun beyde de belofte van ons Oorden voorgehouden met veel goede strenge Leeringen, vragende of sy uyt liefde Gods, uyt liefde van
| |
| |
S. Augustinus Oorden ende de liefde van onse Susteren begeerden aan te nemen, ons te dienen, ende eeuwelyk by te blyven, soo hebben sy daar op geantwoordt jae, elks in 't bysonder jae seggende met hulpe van Godt, maar sy hebben haar beloften met haar monden selfs niet gesproken voor 't Autair, ende daar het H. Sacrament op ontfangen, so wy gedaan hadden: want den tyt en eysschtent niet, maar sy hebben geconsenteert al dat haar de Priester voorgehouden heeft.
Dit gedaan zynde heeft Heer Lambert in ons Priors plaatse hun beyde de Benedictie gegeven, ende sy syn opgestaan sonder eenig habyt ontfangen te hebben, ende hebben alle de Susteren geluyt met te seggen Ora Pro me, ende wy hebben Godt de Heere gelooft ende gedankt met Te Deum Laudamus te singen. Ende wy hebben van hun gehadt een heerlycke maaltyt.’
Is het niet alsof we deze professie zelf meemaken? Ogenschijnlijk is hier niets dan afbraak en ontluistering. En toch is hier die innigheid, die juist te midden van armoede en ellende tot haar grootste ontplooiing kan komen.
Na deze periode van verdrukking is de Katholieke Kerk in Nederland weer tot grote bloei gekomen. Ook zijn er weer nieuwe kloosters in Amersfoort gesticht. Maar zou de innige vroomheid van deze schamele wijding - waarbij de zusters het gelui van kerkklokken nabootsen door te zeggen ‘Ora pro me’, - wel ooit zijn overtroffen in de tot nieuwe bloei gekomen kloosters en kerken?
En dan die kostelijke zin tot slot: ‘Ende wy hebben van hun gehadt een heerlycke maaltijt.’
Ook dit feit mocht in de kroniek niet onopgemerkt blijven. Welk een levenskunst, welk een gave om te genieten van het goede zolang het nog maar even wordt geschonken.
| |
| |
Natuurlijk komen in deze kroniek ook de kleinmenselijke gevoelens aan den dag. Juist daardoor krijgen we zo'n levensecht beeld van die tijd en die denkwijze. Er is zeker ook wel sprake van echt Middeleeuwse bijgelovigheid bij deze nonnetjes.
Als bijv. enige zusters het klooster hebben verlaten om de wereld in te gaan, vermeldt de kroniek enige jaren later (1526) deze ‘straffe des hemels’:
‘Ook sterf Suster Beyeraat, Roelof van Hardevelds Dogter in Weerlyk habyt, sonder teyckenen van berouw; den Cappellaan gaf den Pastoor te kennen als of sy berouw gehad hadde, waarom sy in de Capelle van ons L. Vrouwe begraven werde. Den selven Cappellaan viel daar nae dood in de Groote Kerks Tooren, omtrent vier of vyf trappen van der Aerde, want Meester Evert de Pastoor hadde hem geseydt, dat indyen hy hem bedroog, soo soude hij een schennis hebben of haastelijk sterven, ende dit is hem gebeurt corts daar nae.’
Bij zo'n laatste zin zièt men de kroniekschrijfster bedenkelijk knikken: ‘Ja, ja, zo zie je eens...’
Ook het onder 1531 opgetekende besluit van den bisschop ‘dat nyemand van de Susteren voor de traelje soude gaan dan met hun tween, daar eenige Susteren veel ongestigtheyt tegen de Mater op spraaken’, laat wel zien hoe ook deze zusteren gewone mensen met menselijke gebreken en zwakheden bleven.
* * *
Grote en kleine gevoelens van mensen, die zich argeloos geven zoals ze zijn, dat is het wat wij in deze kloosterkroniek vonden en wat ons zo bijzonder aantrok.
En telkens wordt het ons bij de lezing ervan duidelijk: Wat is toch dikwijls belangrijk, wat zij als terloops vermelden, en onbelangrijk waar ze veel ophef over maken.
Rondom het klooster gaat het leven zijn gang en het
| |
| |
vindt z'n weerslag op heel bijzondere wijze in deze kroniek. De ‘grote dierten’ en hongersnoden, de ‘moortbranden’, de onderlinge veten en oorlogen der steden, - later der gewesten, Hoekse en Kabeljauwse twisten, Maarten van Rossum, de plaag van de pest (hier ook nog de ‘Gave Godts’ genoemd), heksenverbranding en overstromingen, strooptochten van roofridders en van wolven tot onder de muren van Amersfoort, hongeroproer en beeldenbreuk, ja heel ‘'s levens felheid’, zoals Huizinga het eens noemde, het wordt ons in deze kroniek, met een enkel woord soms, - maar dat dan is als een rake lijn uit een schets van Rembrandt - voor ogen getekend. Is het te veel gezegd, als wij menen dat deze kroniek een heruitgave zeker waard is?
* * *
Niet het minst ook voor de school. Als eerste groep van lezers dachten wij ons de belangstellende leken. Maar daarnaast kan deze kroniek - dat is ons reeds uit de practijk gebleken - een waardevol hulpmiddel worden bij het geschiedenis-onderwijs. Misschien al in de hogere klassen der lagere school; zeker op de Middelbare School. Samen met een klas of een groep deze kroniek lezen en bespreken, welk een gelegenheid om er van alles aan vast te knopen! Geschiedkundig, ethisch, religieus, taalkundig, kultuurhistorisch - men leze even de aantekeningen door en het zal duidelijk zijn welk een veelzijdig gebruik er van deze kroniek kan worden gemaakt. Zou deze tijd - toch een van de belangrijkste uit onze Vaderl. Geschiedenis - niet gaan leven voor de leerlingen? En zou de zin voor eigen onderzoek en verdere navorsing door een dergelijke authentieke kroniek niet worden aangewakkerd?
Misschien mag ik nog een practische wenk geven. Uit ervaring is mij gebleken dat het nodig is, vóór men de kroniek met de leerlingen gaat lezen, er zich- | |
| |
zelf eerst in te verdiepen en na te gaan welke aanknopingspunten het te lezen gedeelte biedt. Dan verdient het ook aanbeveling dat, terwijl wèl elke leerling een exemplaar voor zich heeft, toch de leraar zelf voorleest, misschien nog beter voordraagt. Een kroniek vergt een bijzondere toon bij het voorlezen.
De zelfwerkzaamheid der leerlingen kan dan daarnà worden bevorderd, door over het gelezene vragen te stellen. Op deze wijze kan deze kroniek een uitstekende oefening in ‘actief lezen’ worden. Wij geven achter de aantekeningen tot dat doel enige vragen. Zo kan dus deze kroniek gebruikt worden zowel bij het onderwijs in de geschiedenis als bij het onderwijs in de Nederlandse taal.
In de aantekeningen, die ik bij deze heruitgave maakte, heb ik op enkele typische woorden en hun etymologie gewezen. Wellicht zullen sommige docenten denken: dat had ik ze ook zelf wel kunnen vertellen. Laten zij bedenken dat deze uitgave ook bedoeld is voor de niet meer schoolgaanden, die hun hulp dus moeten ontberen.
Tenslotte rest mij nog een woord van hartelijke dank aan mijn Katholieke en Protestantse vrienden voor hun waardevolle aanwijzingen bij 't maken der aantekeningen en aan de uitgevers voor hun toewijding bij de typografische verzorging van deze oude kroniek.
Voor verdere opmerkingen en aanwijzingen houd ik mij gaarne aanbevolen.
Amersfoort, Febr. 1939.
F.B. Jr.
|
|