wanneer hij in een schaal met melk wordt gestort’? Tot bij den geringste ligt de gave van de gedachte, van het de dingen innerlik en mysties schouwen, bij allen overheerst de meditatieve geesteshouding. Hoe beschamend voor ons sectarisme, hier die waarlik-wijze en tolerante instelling jegens andersdenkenden te vinden, zelfs bij eenvoudige en op hun wijze fanatieke lieden.
Uit dit boek wordt wel heel duidelik, waar de kern van het probleem der antithese ligt. De Oosterling staat geheel anders tegenover het leven. Zijn doel is niet de stoffelike verwerkeliking van materieel geluk, voldoening van behoeften, maar het nastreven van een innerlike vrede, die in wezen zelfverlochening is. De Westerling maakt zich druk om vraagstukken van orde en organisatie, voorziening in stoffelike behoeften, verruiming van den geest door weten en onderzoek. Maar de Oosterling glimlacht slechts om dat alles, hij kan zich den ijver en de bedrijvigheid van den ‘barbaar’ niet begrijpen; waartoe dat alles? Wordt de Westerse mens er gelukkiger, beter door? Leidt hem dat alles niet af van het allerbeste, van God? Het tasten naar het Onnoembare, het zich wijden aan de oude schone liederen der Sanskriet-literatuur, het zich overgeven aan meditatie, het zoeken van evenwicht door afzondering en zelfkastijding, het behagen scheppen in de zoetvloeiende taal vol bloemrijke zeggingen, de verwezenliking van wijsheid en poëzie, dàt is de schone kern van deze Oosterse levensaanvoeling. En dit boek brengt het ons op een zeer bizondere wijze. Deze Brahmaan, ik heb het al gezegd, is bezadigd. Hij staat krities tegenover den vriend, die rijk is geworden en geheel ver-Engelst, die diners geeft en in een Rolls-Royce rondrijdt, die wil industrialiseren en hervormen, die geld wil stellen tegenover geld, macht tegenover macht, materialisme tegenover materialisme. Hij staat even krities tegenover de arrogantie der halfverwesterde studenten, die den diepen zin der oude wijsheid niet meer verstaan, die het Westen onderschatten en beschimpen, het klinkt hem ruw en vulgair in de oren. ‘Maar misschien, dacht ik, is bluffen het eenig natuurlijke voor de beleedigde ijdelheid van de jonge menschen van een lang-onderdrukt ras,’ merkt hij dan wijs op.
Ontroerend is de wijze, waarop zijn moeder haar kinderen groot bracht, de verstandige wijze, waarop zij hen beleerde en immer in den vorm van mythologise verhalen de grote waarheden van het leven begrijpelik maakte. Deze Hindoevrouw heeft de wijsheid en de intelligentie van vele Westerse paedagogen tezamen.
Wij ervaren de opstandige beweging der Hindoes van binnen uit; talrijke belangwekkende bizonderheden over Gandhi en over wat deze man voor den Indiër betekent, zijn vol levendigheid er in be-