Critisch Bulletin. Jaargang 2
(1931)– [tijdschrift] Critisch Bulletin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |
Het is - vóór een werk als dit hier nader besproken wordt goed te weten, wie de dichter is die het schreef, hoe zijn ontwikkelingsgang was, welke wegen hij ook in de toekomst wenscht in te slaan en hoe hij er toe kwam dit werk, dat het Russische vijfjarenplan behandelt, te schrijven.
Johannes R. Becher werd als zoon van een rechter te München geboren en is thans veertig jaar. Geen beginneling dus. Enkelen in ons land zullen zich verzen van hem herinneren uit den bloeitijd van het expressionisme. Zijn eerste werken verschenen bij het Insel-Verlag - boeken van een jong medisch student, die toen terstond onder de aandacht vielen. Dadelijk bemerkte men, dat deze dichter niet in de eerste plaats zijn eigen persoonlijke wederwaardigheden, zijn leed en vreugde, zijn liefde beschreef. Hij schreef over de natuur, over dieren en planten, over de menschen, die om hem heen leefden en hoe ze leefden en de wereld en hun bezit onder elkaar verdeelden. ‘Möge es mir gelingen’ - lezen we in de eerste zin van zijn eerste werk - ‘möge es mir gelingen, den lauen, mittelmässigen und begnügsamen Geist eines armen, irdischen Alltags aufzustacheln, euch zu erheben.’ Deze woorden vormden als het ware een program voor zijn geheele verdere oeuvre. Becher was drie en twintig toen de wereldoorlog uitbrak. Reeds lang had hij geweten, dat deze oorlog komen moest. Men kan zelfs zeggen, dat hij beter op dit alles voorbereid was dan vele bekende politici en diplomaten. Hij begreep, waarheen dit alles leiden moest en had het in zijn eenzaamheid met verbittering doorleefd. Becher was dan ook een der eersten, die zijn stem verhief tegen den oorlog - in tegenstelling met Gerhart Hauptman, Alfred Kerr, Emil Ludwig, Dehmel, von Unruh, René Schickele, Hugo von Hofmannsthal en zoovele andere grootheden, die haar aanvankelijk bezongen of verheerlijkten. Hoe gevaarlijker het in de eerste jaren was in Duitschland tegen dezen oorlog te protesteeren, des te vaker liet Becher zijn stem hooren. Zijn in den oorlog verschenen werken ‘An Europa’, ‘Verbrüderung’, ‘Pan gegen die Zeit’ en ‘Zion’ brengen hiervoor het bewijs. Het schijnt in den beginne eenigszins vreemd, dat deze boeken ongehinderd konden verschijnen. Heftiger dan één andere dichter zijner generatie verklaarde Johannes R. Becher dezen oorlog den oorlog - geeselde hij het militairisme en de regeering. Zijn boeken werden echter niet verboden en passeerden steeds ongehinderd den censor. De oorzaak hiervan was eenvoudig, dat deze censoren zijn werken niet begrepen. Deze | |
[pagina 303]
| |
heeren begrepen niet, dat ze veroordeeld en gehoond werden, daar Becher een zóó intensieve en onmiddellijke taal schreef, dat de censuur hem niet begreep en als gevolg hiervan zijn werk liet passeeren. Dit geschiedde in de dagen van het expressionisme. Hiervan was Johannes R. Becher een der krachtigste woordvoerders. Het was hem in dien tijd eenvoudig onmogelijk zijn gedichten te schrijven in een taal, waarin ook de leugenachtige frontberichten, de regeeringsverklaringen en Rijksdagreden werden geschreven. Zijn expressionistische gedichten uit deze periode waren echter positief voor zijn verdere ontwikkeling. Voor zoover deze taal bewust geconstrueerd was (men zie: ‘Die neue Syntax’ in ‘An Europa’) beging de dichter natuurlijk een fout - de fout van zoovele expressionisten. Het getuigt echter voor de beteekenis van Johannes R. Becher, dat hij deze fout heeft ingezien en langzamerhand langs natuurlijken weg overwonnen. Tusschen 1918 en 1923 verschenen talrijke grootere en kleinere werken: ‘Gedichte um Lotte’, ‘Gedichte um ein Volk’, ‘Um Gott’, ‘Hymnen’ en ‘Die heiligen Schar’, werken, die den weg teekenen, die deze dichter aflegde om te komen tot wat hij heden ten dage is: - de revolutionnaire dichter der groote massa. Terwijl alle andere expressionisten op den weg, dien ze gekomen waren, terugkeerden was Becher de eenige, die bewust verder ging. Hij werd niet alleen een rebel - doch een bewust revolutionnaire dichter en legde er den nadruk op, dat hij voortaan de dichter was van een klasse, ‘derer geschichtlicher Kampf die Umwälzung der kapitalistischen Produktionsweise und die schlieszliche Abschaffung der Klasse ist - das Proletariat’ (Marx).
Zijn plaats in de moderne literatuur werd nu natuurlijk een geheel andere. Dit kon niet uitblijven. Vele literatoren, die vroeger zijn werk prezen, vonden plotseling, dat het aan waarde ging verliezen. De censor verbood keer op keer het verschijnen van nieuwe werken. Men noemde hem zelfs een landverrader - een oproerling - een rebel. Ondertusschen verschenen desondanks steeds nieuwe bundels - proza zoowel als poëzie. ‘An Alle’, ‘Vorwärts du Rote Front’, ‘Arbeiter, Bauern, Soldaten’, ‘der Leichnam auf den Thron’, ‘die Hungrige Stadt’, ‘der Bankier reitet über des Schlachtfeld’ - geen bundels van tien of vijftien pagina's, die slechts in enkele genummerde exemplaren verschenen, doch breed-aangelegde werken, die wilden getuigen hoe diep deze dichter in den nood van zijn tijd was doorgedrongen, met welk een kracht hij de sociale crisis dezer dagen doorleefde, hoe hij streed en vaak ook opriep | |
[pagina 304]
| |
tot een sociale revolutie. Waar waren in deze jaren de andere woordvoerders van het expressionisme? Velen capituleerden, Schickele ging naar het Schwarzwald terug, velen verscholen zich in hun ivoren toren of togen naar Zwitserland en zongen hymnen op de Menschheid, de Natuur en de Liefde en verloren steeds meer de realiteit uit het oog; Hasenclever verdiepte zich in de mystiek van Swedenborg. Becher haalde zich in deze jaren een proces op den hals wegens godslastering. Een roman, die de toekomstige gas-oorlog behandelde, was er de oorzaak van. Talrijke dichters en geleerden protesteerden: Maxim Gorki en Romain Rolland, Walter von Molo evengoed als Bert Brecht en Karl Zuckmayer, John Dos Passos, Michaël Gold en Upton Sinclair evengoed als verschillende universiteitsprofessoren. In hevige verontwaardiging schreef Alfred Kerr: ‘Johannes Becher, das bist Du und Du und Du; das sind morgen wir. ...Aber wir müszten, auch ohne selber gefährdet zu sein, einem edel glühenden Bruder beispringen, der am Werk ist, die sumpfige Stauung zu hindern; oder der, mit hohem menschlichem Recht (wie Friedrich Hebbel sagt) “an den Schlaf der Welt rührt”.’
Een paar jaren na dit proces verschijnt nu ‘Der grosse Plan’ - een werk, dat veel van zich zal doen spreken, een welkome aanleiding kan zijn nogmaals over het wezen der poëzie te discusieeren, dat thans reeds in het Russisch werd vertaald en in tienduizenden exemplaren in de Sovjet-Unie verspreid. Becher's epos in verzen is misschien een der eerste pogingen van een dichter een breed aangelegd werk te scheppen, waarin nu eens niet in de eerste plaats sprake is van liefde, heldendaden, en individueele gevoelens, doch van dingen, die hiermee weinig uitstaande hebben. Hoe ook het eindoordeel over dit werk luiden moge: voor de eerste keer werd een dergelijke stof in een dergelijke vorm door een dichter behandeld. Welke stof behandelde Becher? De socialistische opbouw der Sovjet-Unie in alle détails: de Partij evengoed als de politieke thesen, de boeren evengoed als de industriearbeiders, de G.P.U. evengoed als de Tweede Internationale, de Oppositie evengoed als Stalin, Ramsin evengoed als de afgevaardigden der sociaal-democratie, Siberië evengoed als de Turksib-spoorweg, de katoenoogst evengoed als de steenkolen, Dnjeprestroj evengoed als het Donbassin. Niet één Individu, doch een heel Volk stond dit keer in het middelpunt van een gedicht - redenen, waarom dit epos dan ook | |
[pagina 305]
| |
onmogelijk een bepaalde hoofdfiguur kan aanwijzen. Natuurlijk liep Becher gevaar al te abstract te worden en even natuurlijk is hij daaraan vaak niet ontkomen. Zijn stof heeft echter een Vorm gekregen, waarop het recht had. Wil men zich een idee van dit werk vormen dan doet men goed aan een spreekkoor te denken. Telkens melden zich steden en fabrieksorganisaties en vragen het woord: ‘Wir heiszen
Traktorostroj,
Liegen an der Ufer der Wolga
Und bauen Traktoren.
Ihr habt gehört den Bericht
Von Aufbau einer Stadt.
Andere Städte
Haben sich zu Wort gemeldet,
Kollektiv-Wirtschaften
Wollen ein Bericht geben
Sie lassen uns mitteilen:
Der grosze Plan wird vollendet,
In drei Jahren wird er vollendet,
Der grosze Plan,
Der auf fünf Jahre berechnet war.’
Johannes R. Becher herinnert in dit werk aan den Sovjet-Russischen dichter Majakowski (die voor twee jaren een eind aan zijn leven maakte). Hij heeft dezen dichter in het Duitsch vertaald en veel van hem geleerd. Als Majakowski is hij een trommelslager der revolutie, bezit hij een pathos, dat nooit hol is, diens durf en eerlijkheid en als Majakowski ook beschikt hij over een groot lyrisch talent, dat hij geheel in dienst zijner sociale idealen stelt.
Het zou nuttig en goed zijn, indien onze jongere dichters zich eens uitvoerig in hunne tijdschriften over dit werk - (dat hiertoe zooveel aanleiding geeft) - uitlieten. Talrijke problemen, het wezen der poëzie betreffende, doemen hier op. ‘Der grosze Plan’ is niet het dichterlijke resultaat van individueele gevoelens. Het bezit niet alleen een geheel nieuwe Vorm, ook het innerlijk beleven van den dichter moet heel anders geweest zijn dan bij het ontstaan der meeste gedichten. Een dichter, die marxistisch denkt en analyseert schreef dit werk en enkel een dichter, die zóó het sociale leven aanvoelde kon een dergelijke stof beheerschen. Het is - geloof ik - bij deze eerste poging in deze richting vrij bijzakelijk, dat Becher's taal in sommige gedeelten vaak iets te nuchter is, zijn | |
[pagina 306]
| |
pathos soms clichéachtig aandoet. Tenslotte zijn deze problemen bij deze poging niet van het allerhoogste belang. Beslissend is bij dit werk: de stof - de structuur en de houding van den Dichter tegenover zijn stof. Misschien kan men ‘der grosse Plan’ nog het best een oratorium noemen. Telkens nemen de groote werken van het Vijfjarenplan het woord, berichten arbeiders uit West-Europa over hun indrukken, houden rechters tegen de beklaagden van het Schachty-proces hun redevoeringen en telkens... hoort men de stem van een taxichauffeur, een emigrant, die bij het station St. Lazare in Parijs tevergeefs wacht. Alles in dit merkwaardige werk concentreert zich op de opbouw van het socialisme in één land om dan te eindigen in een hymne op het begin van een nieuwe epoche in de geschiedenis der menschheid. Nogmaals: hoe goed en nuttig zou het zijn wanneer onze dichters over dit werk discuteerden. Misschien is hier het begin van een dichtkunst, waarin de inhoud en de vorm van een nieuwe epoche reeds tot uiting kwam en zeker werd hier bewezen, hoe onbelangrijk in diepste wezen het enkel persoonlijke langzamerhand is geworden. Nico Rost |
|