Critisch Bulletin. Jaargang 2
(1931)– [tijdschrift] Critisch Bulletin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
Die levens hebben niets geweldigs, staan niet in een toonaard van hevige dramatiek, zijn niet zooals de officieele literatuur zegt: dynamisch geladen. Ze hebben normale zorgen en vreugden. Maar als ge, na lezing, aan het boek denkt leeft er iets anders: het pensionaat blijft in 't geheugen voortbestaan; de hoogvlakte; de vulkanen; de tropengeuren (lekkere en walgelijke). De schrijfster is zéér eerlijk en nauwgezet. Over deze eigenschappen moet u niet licht denken: de schrijvende toerist die eenige maanden in deze streken doorbrengt heeft de taak van de hier wonende schrijvers niet verlicht. Het gemak waarmee eerstgenoemden bijvoorbeeld een onderwerp als tijgers, koppensnellers of slangen gemeenlijk hanteeren is verbazingwekkend. Maar ziehier hoe iemand, die al een aantal jaren in het Oosten woont, als deze schrijfster, daar terloops over spreekt: - ZeGa naar voetnoot1) zitten op heete eilanden, aan heete zeestraten of op eenzame kebons in eenzame districten, waar 's nachts tijgers de honden uit de voorgalerij weghalen of ontevreden opgehitste koelies aanslagen plegen. - (p. 45) Het zijn de vertrouwde geluiden van alle-dag, voor iedere streek verschillend, die zonder reisgids-uitleggingen, in de donkerte van de nacht, achter gesloten deur, herkend worden: - Wat is dat voor een lawaai op den weg? Paardenhoeven en harde stemmen, zeker Batakkers, die op den passer lang zijn blijven schaken en nu naar hun kampong terugkeeren. - Wat ritselt daar zoo aan het raam? De wind in de mimosaboompjes? - Wie zijn stap klinkt daar buiten en welk licht trekt voorbij? Het is de Bengaleesche oppas met zijn hakst en zijn stormking, die de ronde doet. Zijn woest gebaard hoofd omwonden door een kanariegelen tulband... enz. (p. 91). Hiermee wordt geenszins ontkend dat een dieper doordringen van een groote schrijvers-persoonlijkheid, in onderwerpen deze streken rakende, mogelijk en genietbaar zou zijn en dat als zoodanig een vulkaan-uitbarsting, een groep palmen, of - voor mijn part een tijgerjacht een stuk leven uit deze contreien zouden kunnen worden zonder ordinair overladen of belachelijk te zijn. Men denke maar aan wat Paul Valéry van een onderwerp als de Palm gemaakt heeft. Maar men blijve dan toch altijd scherp onderscheiden: fantazie en leugen. Fantazie: een aangeboden werkelijkheid, vaak misschien een komende werkelijkheid; leugen: diefstal van een werkelijkheid, een schennis, een aanranding. Leugen, de auteur, die eens schreef: | |
[pagina 136]
| |
- We reden met zen zessen in een sado van Bandoeng naar Lembang langs pisang-alleeën, waarin papagaaien schreeuwden. - Gevoelige, intelligente en nauwkeurige zorgzaamheid voor haar onderwerp bij de schrijfster van ‘Uw Land is Mijn Land’. Fantazie, de schrijver die achter zéér nauwlettende behandeling van zijn uiterlijke onderwerp, onwillekeurig en zonder geheimzinnig-doenerij, de geheime taal laat hooren, de onzichtbare en toch zoo sterk aanwezige dingen van deze oostersche landen voor ons laat oprijzen, zooals Claudel op enkele bladzijden van ‘Connaissance De l'Est’ er in slaagde of onlangs Fauconnier in ‘Malaisie’, vroeger Augusta de Wit in ‘Orpheus in de Dessa’ en zooals Annie Salomons een enkele maal vrij diep boorde, maar alleen in de negatieve zijde van 't bestaan hier. Het is natuurlijk niet een tegenstelling van het geheimzinnige Oosten en het nuchtere Westen. Nuchter is men in het Oosten evenzeer als elders en de geheime taal waar ik het hierboven over had, ontdekten Vermeer van Delft en Rembrandt in het Westen evenzeer. Het spreekwoord ten spijt zijn ooren niet voldoende om te hooren. Mocht mevrouw Engelkamp met volgend werk tot de laatste groep gaan behooren, dan zouden we niet alleen een zorgvuldig maar ook een belangrijk auteur in en over deze landen gewonnen hebben. Ze liggen niet opgeschept... Eenige stijlbezwaren: ... dan regent het hier pijpestelen (p.11)... hij kan veel potjes bij den directeur breken door zijn werklust en zijn eminente persoonlijkheid (p. 29). C. Tielrooy - de Gruyter |
|