Over van Genderen Stort
R. van Genderen Stort: Het Avontuur, en andere verhalen
N.V. Van Loghum Slaterus' Uitg. Mij., Arnhem. 1930
Wanneer men het oeuvre van Van Genderen Stort in zijn geheel overziet, dan valt het op, dat daar een in andere gedaante steeds terugkeerend soort mannefiguur in voorkomt, die wij wel als den drager van des auteurs denkbeelden over het leven en zijne vraagstukken mogen beschouwen. Men behoeft den ‘helden’ van dit proza nog geen autobiografisch karakter toe te kennen, - hetgeen trouwens eene indiscretie ware, daar zulk een toedracht op zichzelf den beoordeelaar niet zou aangaan, - om in de sympathie van persoonlijken aard, waarmede zij klaarblijkelijk geteekend zijn, te gevoelen, dat zij onverholen de sentimenten, voorkeur en meeningen van den schrijver zelf weergeven. Wij onderkennen dan in deze gestalten, meer dan eene, ietwat vaag blijvende, metaphysische wereldbeschouwing, eene moralistische levenshouding, die hare grondtrekken aan de stoïsche wijsbegeerte ontleent. Nu kan men zeggen, dat weinig ethische standpunten verder van het juist voor onzen tijd, voor de eerste drie decenniën onzer eeuw, wezenlijke en eigenaardige verwijderd zijn, dan juist dit stoïsche. Even ver staat dan ook Stort's werk buiten het geestelijk en maatschappelijk leven van dezen tijd.
Maar natuurlijk niet alleen om dezen zijn begrips- en gevoelsinhoud. Het zou onjuist zijn, dien van het organische, scheppende verwoordingsproces, van de vormgeving die eerst het eigenlijke van het kunstwerk uitmaakt, gescheiden te denken. Een zoo eenzijdig en armelijk oordeel, uitsluitend naar het ‘gegeven’, getuigt steeds van wanbegrip tegenover litteraire creatie. En eerst recht in dit geval zou zulk een maatstaf onvolledig en misplaatst zijn, want juist bij Van Genderen Stort heeft men den sterken indruk, dat het intellectueele en daaraan verbonden emotioneele levensbeeld, dat den schrijver, door zijne gestalten heen, kenmerkt, niet tot de kern behoort, waarin zijne creativiteit ontspringt, doch slechts een harmonisch in de minder essentieele ornamentiek opgaand onderdeel is.
Het is dan ook geen toeval, dat niet eene in sentiment of inzicht zetelende speculatieve overtuiging, maar veeleer eene door karakter, temperament, smaak bepaalde zedewet of gedragslijn, de uiterlijke gebeurtenissen van deze romans en novellen richt, en de zielkundige ontwikkelingen vastlegt. De oorzaak is deze, - en hier vinden we den complementairen factor van Stort's afzijdigheid met betrekking tot het tijdsverband der eeuw, - dat de wetten, aan welke