Voortdurend denkt men, al lezend: wat belachelijk ben je toch, Johan, dat je jezelf zoo ernstig neemt, dat je al die bladzijden, kleine weliswaar, maar toch bladzijden, in koelen bloede vòlmaakt met woorden. Je weet toch wel, Johan, dat geen kip gelooft, dat Maja ‘door het eeuwige wordt getrokken’, zooals je op pagina 2 beweert, maar vergeet te bewijzen: dat zelfs niemand aan Maja überhaupt gelooft. Maar vooral, wat ben je vervelend, Johan, schei eindelijk eens uit met je exotische import, wees eens gewoon, wees minder intressant, minder cynisch ook. Lees eens wat van Ilja Ehrenburg b.v., en kom dan eens kijken, of je jezelf nog altijd zoo leuk en belangwekkend vindt. Geloof eens aan de eeuwige liefde, drink eens een borrel, praat eens met een bootwerker en zoo. Bedenk, dat het leven veel minder intressant is, dan je denkt, maar veel belangwekkender. Kortom, Johan, zoek een baantje, je hebt teveel vrije tijd!
Spreekt men echter in deftige, opvoedende critische termen over ‘Maja’, dan moet men zeggen, dat het alles totaal mislukt is, van den titel af tot de correctie van den zinsbouw toe. De menschen uit dit slijmerige verhaal zijn lijken met mechaniekjes; zoo kunnen zij o.a. stuk voor stuk mechanisch praten als Johan van Vorden. Lang, belangwekkend, slaapwekkend. Cynische lui zijn dat, hoor! Zij hebben van verveling de praatkoorts gekregen en zijn niet stil te krijgen. Zij slaan voortdurend cultureele laster uit, zij loopen naast zichzelf te wauwelen. Zij hebben dan ook maar dat ééne kleine gebrek: dat ze dood zijn, en in verregaanden staat van litteraire ontbinding verkeeren. (Zoo'n aardigheid zou Johan ook kunnen lanceeren, dat is waar.)
Met dat al blijft de prestatie van 330 bladzijden, netto, benevens de mogelijkheid, dat het een grap is, een parodie op Waldemar Bonsels misschien, of op den roman ‘Alex' Vrouwen’, of op het romanschrijven in het algemeen.
Menno ter Braak