in het boek: de beschrijving van zijn verwonding, van de groote terugtocht, van zijn vlucht in de rivier wanneer men hem als plichtvergeten officier dood wil schieten, zijn tocht naar Milaan in een goederenwagen met geweren enz. Maar al deze beschrijvingen zijn niet zoo goed als die van de moeilijke bevalling van zijn geliefde in het hospitaal. De verdienste van zijn oorlogsboek ligt daarom in hetgeen het van de anderen onderscheidt: zijn modern-zakelijke stillevens van doodgewone dingen temidden van het helsche oorlogsrumoer, waardoor hij als het ware een doorloopende parodie op de dwaasheid van het oorlogvoeren schrijft; zijn oprechte verloochening van alles wat naar heroïek zweeft; en zijn humor. Het mooiste staal van zijn bedroefde humor is de beschrijving van Rinaldi, den overspannen sentimenteelen chirurg.
Maar ‘Farewell to Arms’ is eigenlijk alleen voor de helft een oorlogsroman. Het is eerder de roman van een liefde tijdens den oorlog. Zijn portret van Catherine Barkley, de Schotsche pleegzuster, is het prachtigste portret van een typisch-onnoozele, lieve en mooie Angelsaksische vrouw dat er ooit gemaakt is. Zij is alleen maar een ‘darling’, anders niets, en past daarom volkomen in het kader van zijn physiek ingesteld boek. Ondanks haar onnoozelheid is zij een prachtige menschelijke figuur, door haar dapperheid en innigvrouwelijke toewijding. Het mooiste van het boek is daarom de beschrijving van hun liefde, van haar vernedering wanneer zij zich in een hotelkamer in Milaan als een hoer voelt (maar dat duurde maar zeven minuten!) en van haar vreesdijke bevalling.
Het woord dat de toon van dit boek bepaalt is het woordje ‘en’. Het is een toon die aan de eene kant blijk kan geven van een hopelooze neerslachtigheid en anderzijds van een kinderlijke onberedeneerde vreugde - al naar mate hij met zijn eeuwig ‘en’ gelijksoortig grijsaandoende gebeurtenissen samentelt of kleine vreugdige dingen.
Hier volgen een paar staaltjes van zijn stijl:
‘De troepen gingen het huis voorbij en de weg af en het stof dat zij opdwarrelden bepoederde de boomblaren. De stammen der boomen waren ook grijs en de blaren vielen vroeg deze herfst en we zagen de troepen langs de weg marcheeren, en het stof opwaaien en de bladeren in de bries afvallen en de troepen marcheeren en daarna de weg die wit en kaal was op de bladeren na.’
‘Ik zei niets. Ik werd altijd in verlegenheid gebracht door de woorden heilig en roemrijk en opoffering en de uitdrukking tevergeefs. We hadden ze soms gehoord, terwijl we nogal ver weg in de regen stonden, zoodat alleen de luiduitgeschreeuwde woorden ons bereikten, en hadden ze gelezen op proclamatie's die vastgeplakt wer-