reeks fragmenten, éénzijdig maar wel-gekozen, toch deed erkennen, dat, zóó de waarheid der Inleiding niet nieuw was, zij toch was vernieuwd, zich had vernieuwd, want niemand is williger dan ik te erkennen, dat waarheden in kunst stijgen en dalen, als achter een wolk raken, en weer van achter die wolk te voorschijn komen in nieuwen glans. (Er zijn niet een groot getal waarheden; misschien zijn er slechts twee, maar iedere periode geeft hun een eenigszins persoonlijk geschakeerden schijn.) Dien nieuwen glans vinden wij echter spaarzaam in de fragmenten. Ik herhaal niet zonder dwingende reden dat woord: fragmenten. Er zijn in deze verzameling te veel deelen van groote of grootere werken. Het overtuigendst van den nieuwen geest in de letterkunde ware een reeks van korte volledige werken (des contes) geweest, waar, op een gering aantal bladzijden, de schrijver zoo gespannen mogelijk, alles wat zijn persoonlijkheid in den tijd karakteriseert had saamgedrongen! waar al zijn eigenschappen waren te hoop geloopen in één sterke formatie! De beoordeeling was dan meer direct geworden, maar wat kunnen wij zeggen, wanneer ons hier een aantal gedeelten van romans etc. worden te lezen gegeven, die nog verder geschreven moeten worden, en waarvan dit gelezen deel misschien het sterkste is, misschien het zwakste; waarvan, ook dat kan! nooit meer iets geschreven wordt, dan wat wij hier lazen? Zou een beoordeeling naar zulke gedeelten niet te veel van een phantastisch spel hebben, hoe aangenaam het ook moge zijn juist uit zulke stukken het geheel van den schrijver te doen vermoeden? Het is iets dat lokt, maar in zulke lokking ervaart ge toch tegelijk de verschijnselen van den psychologischen hoogmoed; het is van uit één gevonden tand een heelen mammoeth opbouwen?
Er is in deze verzameling geen enkel stuk dat b.v. de ‘vertellingen’ van Van Looy evenaart; er is geen één, waar uit een werkelijkheid zonder merkbren overgang, als door een zoete tooverij, een hemelsch verschijnsel oprijst. Er zijn in deze verzameling (als overal elders) romantici en realisten, met een woordkeus, die van deze periode natuurlijkerwijs de schakeering ietwat aanduidt, maar er is in deze verzameling geen eenheid. Er zijn (dat gaat tegen de Inleiding) veel vertellers en weinig verhalen (dat is naar den hollandschen aard); er zijn ouderwetschen, vlak naast het rhetorische, er zijn nieuweren, niet voor eerst in de letterkunde, met de lust tot het enkel-plastische; er is wel eens een verwantschap met een ironische film; er is ironie, die smalend is, maar die toch nooit groot kan groeien dan wanneer zij verscholener grond zal ontspruiten; er is meer dan één reisverhaal, dat stemming zoekt te verwekken (maar is dat nieuw) of dat een wat ongewoon onderwerp