fischte nach dem Anfang eines Romans: ich sah den Mann vor mir. Sein gesicht war hager... enz.’
Het stuk eindigt aldus:
‘Ich hatte den Mann gefunden; was er nun tun würde, war sein eigenes Gesetz, für mich eigentlich ganz gleichgültig. Ich ging nach Hause.’
Dan slaat gij de bladzijde om en denkt iets meer te zullen vernemen over den held van dien Ierschen roman. In de plaats daarvan maakt gij kennis met Fonck, een loods van de luchtlijn Duitschland-Scandinavië, dien ge op een van zijn tochten vergezelt.
Bij het derde stuk zijn wij opnieuw in Donegal, waar de schrijver, na gedurende negen nachten te hebben getobd om een vrouwenfiguur te vinden voor zijn roman, er met den Ford op uitrijdt en de lang gezochte eindelijk ontmoet in de persoon van een twaalfjarig kind:
‘Ich hatte die Frau gefunden, die ich suchte, den Teil der Frau, der ewig Kind und Mädchen is... Bald werden die Männer über sie herfallen, sie wird Kinder gebären und sehr schnell aufgerieben und zerstört werden. Ganz jung wird sie sterben.’
Voortgaande op het feit dat de schrijver zelf herhaaldelijk van zijn roman spreekt, hoopt gij hier nu een der personages vast te hebben, maar in het volgende hoofdstuk is er geen sprake meer van het Iersche meisje, doch van een Duitsche jonge vrouw, die een psychoanaliticus gaat raadplegen.
Van hier af begint men eenig houvast te hebben aan den draad die door het boek loopt, ofschoon hij nog in verscheidene hoofdstukken totaal onderduikt: de vlieger Fonck en de Duitsche dame Lala zijn de personages van den roman. Fonck ontmoet Lala als ze terugkeert van een specialist voor vruchtafdrijving. Zij vergezelt Fonck naar zijn kamer, waar de starkramp haar overweldigt. Na weken in een kliniek te hebben gelegen, keert zij terug naar Fonck, die ondertusschen vernomen heeft welke de oorzaak is geweest van haar kwaal. Lala vlucht weg van Fonck, heeft een instorting en sterft. Fonck zelf verdwijnt uit de oogen als hij opstijgt voor een oceaan-vlucht.
Uit het weinige dat hier over de werkwijze van den schrijver is meegedeeld, blijkt toch dat hij een zeer eigenaardige methode heeft gevolgd bij de constructie van zijn roman. Feitelijk heeft men te doen met een driehoekspel: de schrijver zelf, de symbolen die zijn verbeelding heeft opgevischt (de magere man en het zeer jonge meisje) en de personages die de symbolen belichamen (Fonck en Lala). Men kan zich afvragen hoe er wisselwerking kan zijn tusschen deze drie elementen van het boek en het zou mij ontzettend veel