ons tot een boek geïnspireerd? Daaraan is lauwheid, bekrompenheid of onmacht schuld. Geen Balzac had zich zulk een gelegenheid laten ontgaan, maar een jong, vurig en dapper talent evenmin. Het boek van Den Doolaard is althans een zeer plastische beschrijving der hardloopwedstrijden, van Nurmi en Ritola rijk. Zijn verdienste is, dat hij andere motieven waagt, een ander tempo volhoudt dan wij gewend zijn. Meer ruimte, meer snelheid. Het is zeer snel, soms zeer haastig geschreven; in elk geval voor een deel beter dan het havelooze, kleur- en karakterlooze proza, dat in zoovele onzer romans gangbaar was en is. Er staat in de eerste hoofdstukken bijna geen zin, die niet geïnspireerd is. Het fonkelt van scherp geziene en gehoorde waarnemingen. Maar allengs wordt het slordiger, haastiger, vooral in hoofdstuk vijf en zes. De schrijver verliest zijn geduld en zijn zelfbeheersching, hij heeft geen Ausdauer genoeg, hij gunt zich de tijd niet om zijn boek op peil te houden. Buiten adem raffelt hij het haastige leven van Robert Day af.
Van begin af aan is het stellig zeer levendig en in die hoofdstukken waar hij zich inspant zelfs zeer goed geschreven. Levendig is aanstonds het begin: de baas die de bons heeft gehad, de poes die met de verscheurde briefsnippers in de prullemand speelt. Het is geen breede, gewichtige inleiding, het is een onmiddellijke inzet: hij zet af als een boot regelrecht van de wal, als een polstokspringer regelrecht omhoog. Dat is ongewoon bij ons, maar men moet er niet te hoog tegenop zien en vooral niet te hoog van opgeven, iedere storyteller in Engeland kan dat. Wij zijn slechts niet verwend.
Het boek is gebouwd op een absurd gegeven. De zelfmoordenaar, die van de groot-industrieel zes maanden uitstel krijgt om dan zijn zelfmoord te hervatten maar op zijn naam en ten bate van zijn zaak, terwijl hij dat halve jaar volkomen naar eigen wensch besteden mag -: het is een volslagen onmenschelijk en zinneloos detective-story- of sensatiefilmmotiefje. Dat redeloos contract is even goed bedacht als ongerijmd. De dialoog is, het heele werk door, een curieus, maar leeg knetterend vuurwerk. Er is trouwens in het geheel weinig overtuigend menschelijks aan de personen in dit boek, aan Aarhuus, de fabrikant, niet en aan Robert Day, de man met nog zes maanden leven voor de boeg niet. En al evenmin aan de vrouwen, Yu, Lili, Marie Louise, die Robert Day tijdens zijn afscheid van de wereld in zes maanden verbruikt. (Ik noem er slechts enkele, men is spoedig de tel kwijt en ik heb niet meer getracht die bij te houden.) Het zijn beurtelings magazine-flappers en magazine-martelaressen, moderne onschuld met een bijsmaak. Menschelijke momenten zijn vrijwel alleen: Robert met Alexander, het kind, samen en Robert met de zeventienjarige prostituée.