het hof duldt, wordt hij door de bemiddeling van zijn aartsvijand Talleyrand gedwongen het land te verlaten; geheel vereenzaamd en vergeten leeft hij dan in het oostenrijksche stadje Linz en ten slotte, vóór zijn dood smeekt de vroegere ‘mitrailleur van Lyon’, de atheïst en meedoogenlooze vijand der kerk, om de sacramenten van een priester...
Het is een bewijs voor het machtig kunstenaarsschap en de menschelijkheid van Zweig, dat het hem gelukt ondanks alles een zekere sympathie voor dezen satanischen mensch in den lezer op te wekken. Zeker, Fouché heeft zijn ‘verdiende loon’ ontvangen en onze behoefte naar ‘vergelding’ wordt bevredigd.
Maar deze, in moreel opzicht geheel minderwaardige mensch wekt tòch een zekere bewondering in ons op. Deze ontoombare energie, deze bijna nooit falende scherpte van blik, deze onverzettelijke wil tot macht bieden een machtig en boeiend schouwspel en we kunnen Balzac begrijpen, die hem noemt: ‘la plus forte tête que je connaisse’. Naast de ‘heroische biographie’ die thans in de mode is, is het goed ook eens het leven van zulk een ‘amoreel’ wezen te leeren kennen, dat in de politiek van zijn tijd een zoo geweldig groote rol heeft gespeeld. Want terecht zegt Zweig in zijn inleiding: ‘Wenn wirklich, wie Napoleon schon vor hundert Jahren sagte, die Politik “la fatalité moderne” geworden ist, das neue Fatum, so wollen wir zu unserer Gegenwehr versuchen die Menschen hinter diesen Mächten zu erkennen, und damit das gefährliche Geheimnis ihrer Macht.’
Het is aan Zweig inderdaad gelukt ons van het groote gevaar dezer menschen opnieuw te overtuigen en we hebben in deze biographie daarom een der meest waardevolle bijdragen tot de ‘typologie van den politieken mensch’ te zien.
Herman Wolf