Joh. de Meester, Eva. (Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1929)
Hoevelen is niet de felle, hartstochtelijke bewogenheid ontgaan, verborgen achter stuntelige, jachtige zinnetjes en een amalgama van litteraire en banale uitdrukkingen, waarmede de Meester op het hem omringende leven reageert! Zij allen, die meegegleden zijn in steeds versnelder vaart op den stroom eener al te gemakkelijke schoonheid, die de eigen verbeelding zonder mogelijkheden liet, moeten dit boek wel onleesbaar vinden; maar ik bezweer u, wie eenmaal de moeite genomen heeft door te dringen tot in het hart van des schrijvers stijl, tot dat eenerzijds verbeten, aan den anderen kant ongeduldig vooruit willend rhythme, dat zoo kenmerkend is voor al hetgeen deze auteur geschreven heeft, dien laat dit klein heldendicht der leelijke vrouw niet los, eer hij de laatste bladzijde gelezen heeft.
Pijnlijk is het te moeten opmerken, hoe menig vlak en machteloos werk met onbescheiden reclame de aandacht van het publiek onverdiend tot zich trekt, terwijl de arbeid dier weinige, rustig voortwerkende ouderen, wier talent gevoed wordt door den krachtigen onderstroom van een vast karakter en een breede, onversaagde levens- en menschen-liefde, door een echolooze stilte ontvangen wordt. Men gaat aan hun boeken voorbij, omdat men ze meent te kennen, tot men inziet, dat men nog niet toe is aan hun rijke, beheerschte voldragenheid.
Dit worde hier niet gezegd als een laf terugvluchten in eens met veel bombarie verlaten stellingen; met litteraire ‘politiek’ is het onnoodig zich op te houden in een tijd, die vóór alles naar een gezamenlijk en streng aaneengesloten front maken tegenover de oppervlakkigheid van het dilettantisme en de corruptie van een mode-geworden epigonisme vraagt. Men verneme het als een oproep tot bezinning, eer het te laat is en het door Tachtigers en Negentigers met zooveel geestdrift en talent begonnen werk, onze letterkunde, en daarmede onze cultuur, ‘op te stooten in de vaart der volkeren’, door onze onverschilligheid onherstelbaar zal zijn vernield. Dan zullen wij weer teruggezonken zijn tot de naäpers van het buitenland, tot de Chineezen van Europa, die drie-kwart eeuw bij hun naaste buren ten achter zijn.
En niet als een bekrompen chauvinisme en een kinderachtig geloof aan een nimmer eindende evolutie moge dit worden opgevat. Alleen hierom gaat het ons, dat wij levende elementen blijven van een levend volk en geen confectie-niemendallen, made in U.S.A.