Eyn corte decleringhe deser spere
(1983)–Anoniem Corte decleringhe deser spere, eyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
CisiojanusMnemotechnische hulpmiddelenHet moet voor een middeleeuwer bijzonder moeilijk geweest zijn om te bepalen wanneer de feestdag van een bepaalde heilige zou zijn. Immers, de meeste mensen konden niet lezen of schrijven en zij die dat wél konden, hadden veelal geen kalender tot hun beschikking om dergelijke dingen in op te zoeken. Meestal moest men uit het hoofd berekenen op welke datum een bepaalde heiligendag viel. Gelukkig beschikte men over een aantal mogelijkheden om de belangrijkste gegevens te onthouden. Een dergelijk mnemotechnisch hulpmiddel, een soort ezelsbruggetje, staat op F. 10V tot en met F. 12R van onze tekst: de cisiojanus. In het middelnederlands is een aantal van dergelijke rijmpjes bekendGa naar eind1. Men stelde twaalf rijmpjes op, elk van twee of vier regels, met net zoveel lettergrepen als er dagen in een maand waren: het rijmpje van januari telde dus 31 syllaben, terwijl november er bijvoorbeeld 30 had. Elke lettergreep telde voor één dag met als gevolg dat de eerste syllabe van de naam van de heilige aanwees op welke dag van de maand die heilige gevierd werdGa naar eind2. Een voorbeeld: als je zou willen weten op welke datum het Driekoningen (Dertiendag) is, dan zeg je het rijmpje over januari op: ‘Jaersdach dy coempt voer Dertiendach staen...’, etc. De eeste lettergreep van Dertiendach is de zesde van het rijmpje van januari: het is dus Driekoningen op 6 januari. Een dergelijk rijmpje wordt cisiojanus genoemd, omdat de oudste, Latijnse versies begonnen met de woorden: ‘Cisio Janus ... ’. Cisio was een afkorting van circumcisio, dat ‘besnijdenis’ betekent (1 januari: Besnijdenis van Jezus); Janus betekent ‘januari’: in sommige versies werd in elk rijmpje de naam van de betreffende maand verwerkt, zodat er geen misverstanden konden ontstaan. | |
[pagina 71]
| |
De zondagslettersWat is nu de funktie van de letterreeksen boven de regels van de cisiojanus? Allereerst dient opgemerkt te worden dat de letters niet op een willekeurige plaats staan: boven elke syllabe staat één letter. Deze letters zijn een mnemotechnisch hulpmiddel. In een tijd waarin het al moeilijk was om de volgorde van de feestdagen te onthouden, moet het helemaal moeilijk geweest zijn om zonder kalender uit te rekenen op welke dag van de week een bepaalde feestdag viel. Daarvoor dienen nu de letters, die we ook aantreffen in de grote kalenders op F. 20R tot en met F. 25V. Alle dagen van het jaar werden gemerkt met een van de eerste zeven letters van het alfabet, te beginnen met 1 januari. Dus: 1 januari: a, 2 januari: b, 3 januari: c, 4 januari: d etc. Wanneer nu 4 januari een zondag was, dan zouden, aangezien er maar zeven letters van het alfabet gebruikt worden, alle andere zondagen van dat jaar ook met een d gemerkt worden. Men noemt de d dan de zondagsletter van dat jaar. Hetzelfde is het geval als een van de andere letters in deze funktie wordt gebruikt. Stel nu dat men wil weten op welke dag van de week Driekoningen in 1981 valt. In 1981 is de zondagsletter een d (want 4 januari valt op een zondag). Met behulp van de cisiojanus kan men door aftellen van de vingers berekenen dat Driekoningen op 6 januari valt. Vervolgens telt men opnieuw de leden van de vingers af, terwijl men dan de zondagsletters (a tot en met g) opzegt, te beginnen met a, omdat 1 januari met een a gemerkt is. Het zesde lid is gemerkt met een f. Aangezien de zondagsletter van 1981 een d is, vallen alle dagen in 1981, die gemerkt zijn met een f op een dinsdag. In 1981 viel Driekoningen dus op een dinsdag. Zolang we in het begin van het kalenderjaar een dergelijke berekening van de weekdag uitvoeren, verloopt deze tamelijk eenvoudig. Maar wat als je zou willen weten op welke dag in een week een bepaalde feestdag in september viel; moeten we dan vanaf januari de zondagsletter aftellen? Een ondoenlijke zaak. Ook hiervoor was een oplossing: men maakte gebruik van een bepaald zinnetje, waarin óf de opeenvolgende woorden óf de opeenvolgende lettergrepen met de eerste zondagsletters van de maand begonnen. Van elk een voorbeeld: | |
[pagina 72]
| |
Altitonans, dominus, divina, gerens, bonus, extat, Gratuito coeli fert aurea dona fideli. Adam degebat ego cifos adrifexGa naar eind3 De woorden tellend in het eerste voorbeeld zien we dat het vierde woord begint met een g, d.w.z. in april beginnen we met de zondagsletter bij de g te tellen. In het tweede voorbeeld begint de vierde lettergreep met een g Helaas ontbreekt in ons handschrift een dergelijke spreuk, zodat het erg moeilijk is om uit te rekenen op welke dag van de week een bepaalde feestdag in bijvoorbeeld september valt. Een mogelijke oplossing voor dit probleem: misschien was dit soort spreuken zo bekend dat men het niet nodig achtte er een in dit handschrift op te nemen. Maar zou dan ook de cisiojanus niet zo algemeen bekend zijn geweest, waardoor het vastleggen van de tekst in een handschrift tamelijk overbodig lijkt? Misschien wel, maar in de cisiojanus worden ook plaatselijke heiligen genoemd - waarover later meer -, dus elke streek heeft behoefte aan een eigen cisiojanus. | |
Een probleem bij het gebruik van de cisiojanus17[regelnummer]
‘Die eerste vingher der luchterhant
Doet iu algader dit bekant,
Op wat dage sijGa naar margenoot* sullen sijn.
20[regelnummer]
Nu marct well die lere mijn:
Vanden vinger dat eerste letGa naar margenoot*
Is altoes maendach, dat wel wet;
Alsoe suldi tellen voert.Ga naar margenoot+
Die eerste dach telker maent behoert,
25[regelnummer]
Op sijn let ommer beghint,
Dan elken dach dair nae ghij vint.’
Deze tekst is een gedeelte van de gebruiksaanwijzing van een andere middelnederlandse cisiojanusGa naar eind4. Deze gebruiksaanwijzing is anders dan die van ons: | |
[pagina 73]
| |
hij is op rijm en een stuk praktischer. Deze cisiojanus moet men namelijk aftellen op de leden van álle vingers (en niet op de leden van de vier langste vingers, zoals in ons handschrift). Elke hand heeft in het totaal veertien leden en aangezien veertien een veelvoud van zeven is (het aantal dagen van de week), heeft elke dag van de week bij het aftellen twee (als men alleen óf de binnenkant óf de buitenkant van de hand gebruikt) of vier vaste leden (wanneer men de binnen- én de buitenkant gebruikt). Het gebruik van alle vingers maakt het gebruik van de cisiojanus een stuk gemakkelijker. Volgens de gebruiksaanwijzing van onze tekst moet je aftellen op de vier langste vingers van je hand, zowel aan de binnenkant als aan de buitenkant. Je telt dan af over vierentwintig leden. Vierentwintig is geen veelvoud van zeven en dus zal elke dag steeds op een ander lid van de hand terecht komen. Het lijkt merkwaardig dat in de gebruiksaanwijzing van onze tekst nadrukkelijk vermeld wordt dat je alleen de vier langste vingers mag gebruiken; wij zijn geneigd om te zeggen: waarom zou je het moeilijk doen als het ook gemakkelijk kan? Dit is een probleem waar we niet uitgekomen zijn. Wel is het zo dat bij de hierboven geciteerde cisiojanus de noodzaak om het aftellen praktisch te laten verlopen groter is, aangezien deze geen zondagsletters aangeeft. Volgens de gebruiksaanwijzing moet het eerste lid altijd de maandag aanwijzen (r. 21-22). Men zou een lacune kunnen veronderstellen in de gebruiksaanwijzing van onze cisiojanus: als we namelijk de hand zelf meetellen, dan vormen de zes leden (binnen- en buitenkant) van elk van de vingers samen met de hand de zeven dagen van de week en dan zou ook dit een praktische manier van aftellen zijn. Bewijzen kunnen we dit echter niet aangezien de tekst met geen woord over de hand zelf rept. | |
Praktische problemen bij het maken van een cisiojanusDe maker van onze cisiojanus heeft soms moeite moeten doen om de namen van de feestdagen op de juiste plaats in de tekst te krijgen. Hiervan twee voorbeelden: 1. Begin maart worden er maar weinig heiligendagen gevierd (zie de kalender op F.21R: 7 maart is de feestdag van de H. Perpetua en de H. Felicitas, terwijl op 12 maart St. Gregorius vermeld staat). Om de | |
[pagina 74]
| |
een of andere reden blijkt onze maker niet geïnteresseerd in Perpetua en Felicitas: ze zijn niet opgenomen in de cisiojanus. Dus begint het rijmpje over maart met een grote stoplap, waardoor de eerste syllabe van Gregorius toch de twaalfde lettergreep van het rijmpje wordt: ‘Meert dy gaet aen, des sijt wijs,
Dan coempt dy paus Gregorijs’ (r.477-8)
2. In augustus valt de dag van St. Bartholomeus op de 24e, de dag van H. Augustinus op de 28e en vieren we Johannes de Doper op de 29e (zie F.23R). Om alle heiligen op de juiste dag te krijgen, heeft de auteur de namen moeten afkorten met als resultaat: ‘Mees ghevielt, leert Aug, Jan onthoeft’ (r.526)
| |
De tekens van de dierenriemOnder de rijmpjes van de cisiojanus, die in feite een overzicht geeft van het jaar aan de hand van de heiligenfeesten, staan stukjes proza die het astrologisch jaar volgen: er wordt verteld wanneer de zon in welk teken van de dierenriem staat, wat voor weer er in die periode te verwachten valt en hoe de betekenis van deze tekens uitgelegd kan worden. Waar heeft de schrijver zijn stof vandaan gehaald? In de algemene inleiding is reeds gesproken over het onderzoek naar verwante teksten. We hebben daar gewezen op de opvallende verwantschap van onze tekst met Dirc van Delf's Tafel van den Kersten GheloveGa naar eind5. Ter vergelijking: ‘Ende hieten daerom teikenen des hemels na desen voornoemden dieren. Eerst, want die hemel wat ghelijcs werct na deser dieren naturen, of anders, dat die sterren dese teyken also gewracht sijn in hare stede nader ghedaenten deser dieren’Ga naar eind6. Dirc van Delf geeft zo bij elk sterrenbeeld twéé verklaringen; de overeenkomsten tussen Eyn corte decleringhe en de Tafel van den Kersten Ghelove betreffen echter altijd de eerste verklaring van Dirc van Delf. Zo schrijft deze over het sterrenbeeld Maagd: ‘Dat seste is virgo, dat hiet een maecht, want gelijc als een ioncfrou van haer selven niet onvruchtbaer is, also is die sonne in desen teiken, dat si die aerde niet en laet winnen, mer datter ghewonnen is, wert rijp. Of anders: die sterren van desen teiken 6a sijn seer suverlic ende scoon, mer si en gheven ghenen utvloet, | |
[pagina 75]
| |
als ioncfrouscap boven alle ghedaenten gaet, mer veel te scouwen comt selden of bate. Job seit: Ic heb een verbant mit minen ogen opgenomen ghien ioncfrouwe aen te sien’Ga naar eind7. Er zijn echter ook verschillen tussen beide teksten, zoals bij de boogschutter, waar onze tekst ingaat op het wezen van de schutter, terwijl Dirc van Delf het wapen bespreektGa naar eind8. | |
[pagina 76]
| |
F. 10V en F. 11R: Het begin van de vingerkalender
|
|