Eyn corte decleringhe deser spere
(1983)–Anoniem Corte decleringhe deser spere, eyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |||||
MeteorologieIn het pars F. 6V, 5-F.8R, 16 (r.261-362) behandelt de auteur van Eyn corte decleringhe een aantal natuurverschijnselen. De toelichtingen die hij geeft bij enkele daarvan doen in onze ‘hedendaagse’ ogen nogal vreemd aan. Zo wordt bijv. de donder veroorzaakt door de wind die uit een wolk (waarin hij gevangen zat) ontsnapt, waardoor de wolk scheurt. Deze inleiding poogt het beeld dat de middeleeuwer over de natuurverschijnselen had te verduidelijkenGa naar eind1. Meteorologische kennis is lange tijd voor het grootste deel gebaseerd geweest op de Meteorologica van AristotelesGa naar eind2. Doch met het verdwijnen van de kennis van het Grieks (dit gebeurde al in de Romeinse tijd, en zeker na de val van het Romeinse Rijk) verdween ook de kennis van Aristoteles. In de 12de eeuw vond er een opleving plaats vooral met betrekking tot wetenschap en filosofie. Het Griekse corpus aan teksten werd in het Westen bekend via Arabische vertalingen (denk aan de vertaalcentra in Spanje en Sicilië). Zo is ook de Meteorologica weer bekend geworden: in het midden van de twaalfde eeuw vertaalde Aristippus het vierde boek van dit werk uit het Grieks en Gerard van Cremona de eerste drie boeken uit het Arabisch. Samuel Ibn Tibbon vertaalde de Meteorologica uit het Arabisch in het Hebreeuws. Ook Albertus Magnus, een autoriteit die met name genoemd wordt elders in onze tekst, heeft o.a. het meteorologisch corpus van Aristoteles vertaaldGa naar eind3. De informatie in ECD komt voor een groot deel overeen met de gegevens in de Meteorologica. Om het middeleeuwse meteorologische ‘systeem’ te kunnen begrijpen, moet de leer van de vier elementen in het oog worden gehouden. De weersverschijnselen spelen zich af beneden de sfeer van de maan (het ondermaanse). Daar bevinden zich de sferen van de vier elementen: de aarde als ‘zwaarste’ element bevindt zich in het centrum; daarboven bevinden zich water, lucht en vuur in concentrische cirkels om de aarde heen. Als de zon de aarde en het daarop aanwezige water verwarmt, ontstaan er twee soorten uitwaseming: de een, die van de aarde, is heet en droog; de ander, die van het water, is koud en vochtig. Deze uitwasemingen nu komen in aanraking met de ‘eigenschappen’ van de sfeer van de lucht en van de sfeer van het vuur. De sfeer van de lucht is heet en vochtig, die van het vuur heet en droog en zeer licht ontvlambaar. Bedenk hierbij dat de sfeer van het vuur geen echt vuur met vlammen is, maar een veel zuiverder materie, die niet zichtbaar is. Tussen uitwasemingen en de ‘eigenschappen’ ontstaat dan een wisselwerking: bijv. vocht stijgt altijd door hitte en daalt door kou. Tegen deze achtergrond | |||||
[pagina 57]
| |||||
moeten de meteorologische verschijnselen begrepen worden. Volgens de opbouw van het heelal in onze tekst (Kosmologie p.39) spelen de weersverschijnselen zich af in de middelste van de drie luchtlagen. Daar bevindt zich dus het centrum van de activiteiten tussen de uitwasemingen en de ‘eigenschappen’. Met behulp van de gegevens, gebaseerd op Aristoteles' Meteorologica werd ons een groot gedeelte van het pars over de natuurverschijnselen duidelijk. Toch bleven er problemen bestaan. Het verschijnsel Asub bijvoorbeeld (in onze editie in r.270 e.v.) komt in het werk van Aristoteles niet voor.
Zoals in de Inleiding (p.19-20) reeds besproken is, is het Compendium Theologicae Veritatis van Hugo de Argentina waarschijnlijk een van de bronnen van Eyn corte decleringhe. Met name het tekstgedeelte over de meteorologische verschijnselen komt vrijwel woordelijk overeen met de corresponderende passage in het CTV. Door vergelijking met de Latijnse tekst hebben we meer inzicht gekregen in de problematische passages in onze tekst. De woordverklaringen en annotatie dragen daarvan de sporen: we hebben soms veel vrijer vertaald dan de tekst ons letterlijk toestond, gesteund als we ons voelden door de interpretatie van het Latijn. Zo heeft een veronderstelde voegwoordconstructie bij A sub descendens (r.270) ons heel wat hoofdbrekens gekost. Uit de Latijnse tekst bleek echter duidelijk dat we hier te doen hebben met het verschijnsel vallende ster: Asub. De Middelnederlandse tekst vertoont echter ook enkele verschillen, bijvoorbeeld:
| |||||
[pagina 58]
| |||||
Komt dit omdat de auteur van Eyn corte decleringhe een andere redactie van het Compendium Theologicae Veritatis heeft gebruikt waarin deze gegevens wel voorkomen? Of staat deze informatie mogelijk in verband met het publiek waarvoor Eyn corte decleringhe geschreven is? (zie Inl. p. 23-24 en vergelijk ook Engelen, p.63). |
|