Contour. Jaargang 2
(1966)– [tijdschrift] Contour– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
De vergissing van OrwellRuim tien jaar geleden las ik Orwell's Nineteen-Eighty-Four, dat toen veel belangstelling trok, maar sindsdien weer wat op de achtergrond is geraakt. Orwell beschrijft in die roman het beeld van de wereld zoals die er volgens hem omstreeks 1984 uit zou kunnen zien, wanneer bepaalde tendenzen in de samenleving van toen (1950) de kans zouden krijgen zich tot in hun uiterste konsekwenties te ontwikkelen. Voor hen wier kennis van Orwell's werk reeds een grijs onderbewust weten is geworden, releveer ik even het volgende: De wereld is opgedeeld tussen drie superstaten, waarvan respectievelijk de VS, de USSR en China de kernen vormen. Het totalitaire politieregiem in elk van die staten - in de Amerikaanse gepersonifieerd in de symbolische figuur Grote Broer - bestaat bij de gratie van het feit dat alle economische en technische macht in handen is gekomen van een kliek machtswellustelingen, die overigens altijd achter de schermen blijft. Een vernuftig systeem van controle en tirannie houdt de massa's in bedwang en doet hen bovendien geloven in het heil dat Grote Broer heeft te bieden. De machtskliek wordt bijgestaan door een meer op de voorgrond tredende ondergeschikte, uitvoerende groep die de merkwaardige kunst van dubbeldunk verstaat: de feitelijke waarheid kennen en tegelijkertijd overtuigd zijn van het tegendeel. Werkelijk logisch-analyserend denken wordt aangeduid als misdunk, een zwaar strafbare misdaad, die bij ontdekking onvermijdelijk tot likwidatie leidt. In de nieuw ontworpen terminologie, de z.g. nieuwspraak, is misdunk trouwens niet eens mogelijk. De drie staten voeren onafgebroken een vage oorlog met elkaar, meestal ergens in gebieden langs de lijn Hongkong-Tanger, onder het mom van een belachelijk doorzichtige ideologie (dubbeldunk!), in werkelijkheid echter om de overproductie af te voeren en de economie in evenwicht en de welvaart op een zeker, matig peil te houden. De oorlogen hebben dan ook nooit reële resultaten, terwijl bondgenoten en vijanden telkens wisselen, hetgeen dan met een dubbeldunkse historiebeschouwing logisch kan worden verklaard. Beschrijving van details zou te ver voeren, maar Orwell beschrijft het allemaal realistisch genoeg om de lezer onder de indruk te doen geraken. Dat wàs ik dan ook, tien jaar geleden, al meende ik toen nog te mogen geloven dat deze duidelijke waarschuwing tijdig genoeg kwam om het nooit zo ver te laten komen. De reeds aanwezige ontwikkelingssymptomen zouden nog wel omgebogen kunnen worden, ze hadden nog lang niet de proporties van Or- | |
[pagina 31]
| |
well's beschrijving, 1984 was nog vèr. De propaganda van Oost- en Westblok was te uniform en eenzijdig om niet doorzichtig te zijn; de Amerikaanse en Russische inlichtingendiensten bevonden zich op veilige afstand, en onze eigen BVD had te veel van een weliswaar schadelijke, maar toch ook hulpeloze larve om te kunnen worden beschouwd als de ogen van Grote Broer; de wonderlijke frontverschuivingen in de Koreaanse oorlog hadden inderdaad wel afgesproken werk geleken, maar er was nog geen echt derde blok. Neen, het gevaar zou wel worden afgewend. Nu, in 1965, is de propaganda nog even uniform en eenzijdig, maar ze wordt steeds minder doorzien; inlichtingendiensten kunnen ongestraft catastrofale plannen uitvoeren (Cuba-invasie 1963, nog juist hersteld door - misdunker? - Kennedy) en de BVD blijkt een irritant hardnekkige levenskracht te bezitten; in o.a. Vietnam en India worden krankzinnige oorlogen gevoerd, waarvan alleen dubbeldunkers de zin vermogen in te zien; een derde blok is bezig zich te vormen; technische en economische machtsmiddelen worden nadrukkelijk in handen gespeeld van malicieuze en rancuneuze ‘partners’, met hartstochtelijke medewerking van bijvoorbeeld onze subalterne dubbeldunker Luns; wie er over nadenkt en protesteert wordt belachelijk gemaakt, voor idioot of communist uitgekreten of zelfs bedreigd, pleegt dus kortweg misdunk. En ook deze groep protesterenden kan zich niet aan de efficiency van het uniforme systeem onttrekken, getuige haar gejongleer met het begrip fascisme. Tenslotte: wie nog ogen en oren heeft zal zonder veel moeite deze paar voorbeelden kunnen aanvullen met tientallen andere symptomen, die even zovele indicaties zijn voor de richting die wij gaan, nù reeds. Het is duidelijk dat Orwell zich heeft vergist: zijn ontwikkelingsschets moge, afgezien van details, niet ver bezijden de werkelijkheid zijn, hij maakte een ernstige fout door zijn boek Nineteen-Eighty-Four te noemen. Daardoor zijn de goed willenden van het begin af aan veel te optimistisch gebleven. ger van wijck | |
DubbeldunkAan de leraren van diverse middelbare scholen heeft de Amerikaanse ambassade een gestencild stuk van liefst 32 pagina's toegezonden, waarin onder de titel ‘Waarom Vietnam?’ op pathetische wijze de Amerikaanse politiek in Zuidoost-Azië verdedigd, de moed van het vrijheidslievende volk van Zuid- | |
[pagina 32]
| |
Vietnam geëerd, en het wijze beleid van de regering te Saigon geprezen wordt. De ware schurken zitten uiteraard in Hanoi, stromannen als ze zijn van het onvoorstelbaar geboefte van Peking. Als we afzien van de werkelijke feiten, moeten we erkennen, dat Grote Broer wèl attent is, door een zo uitvoerige informatie helemaal gratis te verstrekken aan de politieke analfabeten bij het VHMO. Alleen: waarom die oratio pro domo speciaal tegenover leraren? Zijn zij de enigen die de brave, belangeloze bedoelingen van lieve Lyndon niet begrijpen? Ergo en erger: zijn zij de laatsten die misdunk plegen? Dàn is dit stencil hun laatste kans om zich vrijwillig te bekeren. ger van wijck | |
Paspoort voor letterlandHet kasteel in de wolken was gauw bereikt. De muze deed zelf open. Ze had een zonnebril op en droeg topless over haar knoken. ‘U bent zeker die juffrouw, die een stukje schrijven wil?’ Oei, wat rammelde ze, als ze bewoog. -Ja, heeft u mijn aanvrage al verwerkt? ‘Anders zoudt u hier niet zijn. Alstublieft: een pas voor letterland.’ - Dank u wel! En voor ik het wist dartelde ik, door jubelende geesten omzweven, door nevelen en wolken, terug naar de aarde, waar kennelijk letterland wachtte. Met een bons kwamen mijn beide benen op de grond. Eenzaam en verdrietig stond ik daar nu. Het land was leeg als de poolstreken. Misschien komt er wel plotseling iemand uit de grond, dacht ik. Maar nergens werd gewroet, zodat ik maar in het wilde weg begon te lopen. De muze zou zich toch niet vergist hebben?? Ik had gezegd: ik wil zo graag wat begrijpen van wat er tegenwoordig allemaal geschreven wordt, ik wil met dichters praten en gelukkig worden. Oh, ik houd van de Taal, die als een Kwaal op mij afkomt...! Op de m.m.s. kon ik dàgen weg zijn van een mooi gedicht. Regels als: ‘ik heb een ceder in mijn tuin geplant’ of ‘berkeboom mijn schuchtere zuster’ maakten mijn ogen vochtig van blijde ontroering. Maar tegenwoordig ben ik zó druk bezig met de jeugdbeweging en het sociale werk, dat ik gewoonweg de tijd niet vind om gedichten te lezen. Daarom was ik zo verheugd toen ze vroegen: hoe sta jij als vrouw nou tegenover dat alles en zo? Ik voelde dat ik een stuk zou moéten schrijven. Maar de muze heeft me wel te pakken genomen! Dit land is leeg als mijn klubhuis. Ik zie zelfs geen sporen van patat. Geen vrolijke muziek, mooie bloemen, blije zon, geen warme mensen... niets. Ik liep en ik liep, wánke- | |
[pagina 33]
| |
lend trok ik voort. En eindelijk, ik had de hoop al bijna opgegeven, zag ik bij de horizon iets hogers, iets donkers. Het bleek een groot gebouw te zijn. ‘Museum’ stond er op. Ik ging naar binnen. Wat moest ik anders? Er was niets anders in de wijde omtrek. Boven de eerste zaal hing een bordje: ‘Afdeling één, ontnuchtering’ Verbaasd stapte ik over de drempel. Maar dit is een prachtige zaal! Paradijsvogels scheren ruisend rond, veelkleurige bloemen geuren, een watervalletje lispelt en ritselt, vriendelijk blinkt de zon. En o! daar komt een lange gebruinde zakenman op me af. Wat heeft hij een fijn, open gezicht! Zijn schouders zijn breed en als hij glimlacht zie ik meteen dat hij de tongtest gedaan heeft. Ik ken hem, hij is mijn type, ik heb hem vaak gedroomd. Van alle kanten zweeft zachte muziek aan. ‘Lieveling’ zegt hij en neemt me in zijn armen. Zijn goedgeschoren kin nadert de mijne, onze lippen spitsen zich... Opeens een donderslag, fel licht en wèg is alles. De zaal is leeg geworden, op een buro in het midden na. Er achter troont de muze, onaandoenlijk. ‘Dat noemen de moderne dichters nu kitsch, liefje’ zegt ze. ‘Wil je doorlopen naar de volgende zaal?’ Gedesillusioneerd liep ik verder. Ik voelde dat ik voortaan niet meer zo jong zou zijn. Boven de tweede zaal stond: ‘Afdeling twee, nieuw levensgevoel.’ Ik waande me in een grote stad, een reusachtige kermis. Er was bijvoorbeeld een kegeltent, waar leren dingen met haar aan alle kanten eruit, een gramofoonplaat konden winnen door met lege flessen op rozen te gooien. ‘Drie keer gooien! Wie drie keer de roos van de roos raakt, krijgt als extra premie een verchroomde narcis!’ Verderop zaten een paar sombere jongemannen en speelden een spelletje. ‘Woordassociaties’ heette het. ‘Poep’ zei de een, ‘stront’ zei de ander, ‘pies’ zei een derde, ‘lui’ zei de eerste weer, na enig nadenken. Een jong meisje, zorgeloos gekleed in pyamabroek en motorjak, stond erbij en noteerde nauwkeurig wat gezegd werd. ‘Wat doet u?’ vroeg ik. ‘Ik ben de sekretaresse van Hem’ zei ze. ‘Van hem?’ vroeg ik. ‘Nee, van Hem’ zei ze, ‘hij temt momenteel Amerika’. Ik begreep er niets meer van. Zou er in deze zaal zo dadelijk ook onweer losbarsten en zou ik dan weer samen zijn met de held van mijn dromen? Voorlopig nog niet... in alle hoeken stonden figuren in teilen verf of dansten naakt op één hand, met een lolly tussen hun tenen. ‘Happening!’ riepen ze dan. Het duizelde me, wil je dat wel geloven. Daar hadden ze me op school nooit iets van verteld. Opeens voelde ik iets nats en kouds in | |
[pagina 34]
| |
mijn hand. Het bleek de hand van een puisterige nozem te zijn, die me meetrok naar een braak stukje. Met branderige ogen keek hij mij aan en zei: ‘kleed je uit, dan krijg je een lekker sigaretje van me!’ - Ik zal wel wijzer wezen, zei ik, blijf van me af, engerd! ‘Ik ga je helemaal schrijven’ hijgde hij, ‘je benen, je gezicht, je hals, je borsten, je...’ Ik vluchtte weg. ‘Hé’ schreeuwde hij, ‘hier blijven! Een konkreet gedicht kan niet zo maar weglopen!’ Wat een wereld. Ik voelde me niks blij. Ik zocht naar een uitgang, maar kon geen deur meer vinden. ‘Is er een volgende zaal?’ riep ik. Niemand nam notitie van me. In paniek rende ik langs computers en slagerijen, verdwaalde tussen dokken en reuzenflats; telefooncentrales en landbouwmachines versperden mij de weg. Wie ik ook aanklampte, iedereen negeerde me of vroeg of ik lid van de Kring was. Maar ik was geen lid, boeboeboe. Een agent, die ik de weg vroeg, zei dat het hem niets aanging. Hij was voor de verkoop, zei hij, niet voor kommunikatie. Doodmoe ging ik tenslotte zitten bij een radioaktief fonteintje, waar rondom raketjes stonden opgesteld met feestneuzen, 't Is zonde dat ik het opschrijf, dat weet ik. Maar evengoed is het een ervaring en ervaringen moet je opschrijven. Anders krijg je een gefantaseerd stukje. Toen ik daar al een hele tijd zat, en al groen begon uit te stralen, stond opeens de muze weer voor me. ‘Heb je het opgegeven?’ vroeg ze, ‘kom dan maar mee’. Ze ging me voor naar een klein poortje, verscholen tussen automaten en urinoirs, en drukte op een knopje. Krassend ging het poortje open. Bevend kroop ik door de opening. Voor me strekte zich een onmetelijk kerkhof uit. ‘Dit is het einde hoor’ troostte de muze. Zo ver ik zien kon, stonden en lagen er stenen. ‘Er ligt hier veel moderns’ legde mijn gids uit: ‘veel gemeenplaatsen, zoals je ziet, schandalen, geweigerde manuskripten en hun reakties daarop, nóg slechtere kritieken, o te veel om op te noemen...’ Eerbiedig wandelde ik langs de monumenten, die bezaaid waren met beroemde namen. ‘Waarom is Letterland eigenlijk zo leeg, muze?’ Geen antwoord. ‘En is er alleen maar een museum?’ Geen antwoord. ‘En een kerkhof...’ ‘Muze!’ Ik praatte tegen de stenen, de muze had me in de steek gelaten. Voor een vlam bleef ik staan. Het was een vuur voor de onbekende dichter. Mijmerend stond ik voor het gedenkteken. Wat moest deze man geleden hebben. Zou niemand ooit een foto van hem hebben genomen? Zelfs geen vakantiekiekje op het strand? Ik mijmerde nog toen ik omspoeld werd door zingende geesten en door wolken en nevelen terug werd gebracht naar mijn klubhuis. | |
[pagina 35]
| |
Helaas, ik heb de muze niet meer kunnen bedanken, maar wie weet leest ze mijn mooie stukje nog wel. Nou, als ze er net zo blij mee is als mijn meisjes... Vdg. dotje miespeldons (schrijfster van de binnenkort te verschijnen bundel: De liefde van Morfeus en Morfine) Onpersoonlijke standaarduitrusting
niet eens openlijke rassenscheiding
geen noord- en zuidrottum
eigenlijk maar een handjevol kommunisten
zelfs geen tweemiljoen handtekeningen
nergens iets om uit te roeien of neer te slaan
/en voor de 337e dag tikt hij dus maar:
broeken, onder, lang, half, groen/
(etc.)
j.w.o.
| |
[pagina 36]
| |
Tutoyeren
jij
o
jij
jij
gaat als
een zon
door
mijn dromen
vuur in
de keel
en
stralend
van mari-
huana
o jij o jij.
(Miep Plezier)
Voor J. v.d. V mu&ziek
boys
boys
einde-
loos!
hedenavond
het optre-
den
van de
provobeat,
bent : : :
poep-poep
and his
zeyk-lolly's
Henk Vestdijk
(copyright)
regen
ik spiegel
mij in de
regen
op het
glimmen-
de afval
asfalt
of niet? of
wel?
ik weet het:
niet
het kan
ook, zijn dat
ik spiegel-
beeld ben
(o droe-
vige ge-
dachte ik)
(Pim Zoeteman)
lieverdje
met je
scheur in
je bakkes
sterf in je
verf &
en niet te
vergeten
1 ons trotyl
bij het snoe-
pje van de
week
pfffft burgers
(groepswerk, Belgisch eindhoven)
|
|