kunnen schelen buiten te slapen.’ De toon waarop de man sprak was nu niet schertsend meer. ‘Vreemd land?’ zei hij. ‘Koud? Het is zomer! Geen dak boven je hoofd? Een beetje regen? Geen zacht matrasje onder je lijf? Het zou mij niets kunnen schelen. Ach wat, een jonge gezonde kerel...’ De man had snel gesproken, recht voor zich uit kijkend. Het was een vreemde, plotselinge toespraak.
Maar de man was nog niet uitgesproken. ‘Als ik jong was en helemaal onafhankelijk van iedereen, dan zou ik niets liever willen dan zwerven, zonder te weten waar je terecht komt, overal heen, ik zou me van niemand iets aan trekken en het zou me niet kunnen schelen waar ik was, hier of daar, och heden!’ Hij kuchte.
‘Mag ik nog een sigaret van je?’ vroeg de jongen op de achterbank toen het weer stil was. De ander draaide zich om en schudde een sigaret uit het pakje en gaf hem die. Toen draaide hij zich weer om en vroeg vriendelijk: ‘Wilt u nu een sigaret?’
De man keek recht voor zich uit. ‘Nee, dank je,’ zei hij.
Na een tijd keek de man de jongen naast hem even aan. Op dat moment keek de jongen hem aan, een van zijn korte blikken. Ze draaiden beiden hun hoofd om. De man begon te hoesten. De jongen wreef over zijn voorhoofd en zei toen langzaam alsof hij op de woorden van de man nog een antwoord moest geven:
‘Ja, misschien heeft u gelijk...’ Meer wist hij ook niet te zeggen. Hij schraapte zijn keel. Zijn stem had verontschuldigend geklonken, bijna verlegen. Het bleef stil in de auto. Zo reden ze een lange tijd.
Op een zeker moment zei toen de jongen op de achterbank met een kalme stem:
‘Neemt u vaak lifters mee?’
‘Nee,’ zei de man.
‘Er zijn hier natuurlijk niet veel lifters,’ zei de jongen.
‘Nee, dat niet,’ antwoordde de man. Hij keek even in de autospiegel, maar aan de gezichtsuitdrukking van de jongen was niets te zien.
‘Ja, het is een eenzame weg,’ zei de jongen naast de man. ‘Wel mooi, eigenlijk, wel mooi.’
‘Zou je het kunnen schilderen?’ vroeg de jongen achter hem.
‘'t Is moeilijk,’ antwoordde de jongen nadenkend, ‘moeilijke kleuren.’ Hij