Contour. Jaargang 1
(1964-1965)– [tijdschrift] Contour– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
Liefde met vetrandjesIn het algemeen is het niet gebruikelijk lang stil te staan bij het uiterlijk van een dichtbundel. In gevallen dat zo'n buitenkant mede plaats-en waardebepalend is voor de inhoud, verdient het echter aanbeveling dat nu juist eens wèl te doen. Soms krijgt men de indruk dat het omslagontwerp meer is afgestemd op de persoon van de dichter dan op de opgenomen poëzie; het zou interessant zijn eens te onderzoeken in hoeverre dat ook al iets zegt ten aanzien van het werk zelf. Misschien een nog te weinig geëxploreerd terrein voor de literatuurwetenschap? Wie Wim Gijsens tweede dichtbundel, Landschappen - menselijke, ter hand neemt, moet na het bekijken van het omslagkaft enige weerzin overwinnen voor hij in staat is het boekje open te slaan en zonder bijsmaak de gedichten te lezen. Want bij het zien van de op de achterzijde afgedrukte foto's dringt zich onwillekeurig de gedachte op, dat men daar Gijsens menselijke landschappen in concreto aantreft. Immers, op drie onder elkaar geplaatste zes-bij-zes amateurkiekjes merken we achtereenvolgens op: de dichter zèlf, aan het strand, in een badbroekje zijn al te vleesloze onmanlijkheid demonstrerend; een hond op een stoel, zo te zien redelijk geproportioneerd; des dichters vrouw, ook al bij Zandvoort aan Zee, in bikini, met een duidelijk waarneembare aanleg voor steatopygie, hetgeen weliswaar bij de hottentotten een schoonheidskenmerk is, doch dat ons westers gevoel voor esthetica niet zeer sterk vermag te ontroeren. En wanneer men dan, bladerend in de bundel, ook nog moet constateren dat de inhoud voor een niet onbelangrijk deel bestaat uit erotische poëzie, wordt het eenvoudig een flauwe vertoning van kinderachtig exhibitionisme - en juist die kinderachtigheid is onvergeeflijk. Iedere andere illustratie - als die er dan beslist bij moet - zou goed zijn geweest, maar waarom koos Gijsen (of koos de uitgever?) uitgerekend de corpora delicti zelf? Daarmee betrekt hij zijn gedichten zo zeer op de concrete situatie, op de eigen persoonlijke omstandigheden, op twee aanwijsbare personen, dat sommige fragmenten min of meer onverteerbaar worden. Het zal wel aan ons liggen, maar als een dichter liefdespoëzie publiceert en daarbij zo hoognodig zijn somatische inventaris moet etaleren, dan willen wij desnoods nog geloven aan het oprechte en machtige plezier dat hij heeft beleefd, maar niet aan het belang dat eventuele derden daar bij zouden hebben. ‘Gijsen beschouwt zichzelf als een geëngageerd dichter,’ staat er naast de plaatjes te | |
[pagina 131]
| |
lezen, doch wanneer dat engagement betekent dat zijn poëzie niet uitkomt boven een onmiddellijke, persoonlijke concreetheid - die hij immers met deze niet eens zo geslaagde badkiekjes (waarom, o waarom dan toch geen naaktfoto's?) nadrukkelijk accentueert - dan is hij met zijn liefdespoëzie nauwelijks meer dan een puber, die vriendjes en anderen een gedetailleerd verslag doet over het avontuurtje van de vorige avond. Of - tweede mogelijkheid! - zou geëngageerd voor hem betekenen: samen met zijn meisje op de foto? ger van wijck | |
Het werkeloze wonderkindOmstreeks 1940 is uit de zee een literair wonderkind aangespoeld. Tenminste, dat was Vestdijks opinie over L. Th. Lehmann als dichter. Nu gaat het met wonderkinderen meestal snel bergafwaarts, en LL is geen uitzondering gebleken. Hij heeft zich als af en toe verdienstelijk minor poet gehandhaafd, werd als romancier geen sukses, en is toen uit wanhoop maar kritieken gaan schrijven in Vrij Nederland. En dat was echte wanhoop, want LL schrijft alleen maar om den brode, verdient daar maar weinig mee en heeft er een verschrikkelijke hekel aan. Dat wordt ons, lezers, voortdurend duidelijk gemaakt. Tien jaar geleden stond al in de Haagse Post hoe beroerd LL dat schrijven vond en dat-ie romans enkel schreef omdat die het minst niet-winstgeven van alle literaire genres. En kort geleden heeft hij in Kunst van Nu (maart 1965) z'n hart bij zieleherder Vinkenoog uitgestort: dat hij toch maar dichter tegen wil en dank is, dat hij nooit naar fouten in zijn werk kijkt omdat hij allang blij is als het af is. Wie dat allemaal heeft gelezen, en zich de vele keren herinnert dat LL in zijn kritiekjes zeurt over de moeite die hij er mee heeft, over het lage honorarium, over die pestilente kritiekjes droogbroodschrijverij, die gaat zich afvragen waarom LL zijn brood niet op een andere manier kan verdienen. Er is toch een groot personeelstekort bij post- en trambedrijf? En LL kloeg er in dat interview met de bekende schrijver Simon V. immers ook over, dat hij geen baantje kon krijgen? Maar dan moet men aan de andere kant ook weer aan die opmerking over fouten in het werk denken. En LL is liever lui dan moe, zodat hij een hekel heeft aan moeilijke schrijvers. Kouwenaar vindt hij b.v. maar onbegrijpelijk, zo'n dichter die aan een oeuvre bouwt. Het oude wonderkind komt nog wel even om de hoek kijken in de volgende opmerking over K., waarin LL zo heel terloops tot toppen van kritisch inzicht stijgt: Men zou hem de Verwey van vijftig kunnen noemen, wat een hachelijke onderneming is, omdat het bij sommige mensen de indruk maakt van een groot compliment en bij anderen van een volslagen denigratie. Zelf, als iemand het weten wil, weet ik niet zo goed wat ik van Verwey denk. Ik wil eventuele lezers alleen één vraag in overweging geven: ‘Knapt’ u, bij oudere poëzie, ook zo vaak ‘af’ op het onderwerp? | |
[pagina 132]
| |
(VN 6-2-65) Anna Blaman is voor LL altijd te moeilijk geweest: Nu, evenals toen zij nog leefde, kan ik mij niet voorstellen hoe iemand ooit Anna Blaman als een goed schrijfster heeft kunnen beschouwen. (VN 7-3-64). Nee, argumenten stonden er verder eigenlijk niet bij. Maar als een ex-wonderkind oordeelt... Als LL een schrijver makkelijk genoeg vindt, dan is het meteen ook een genie: Vanvugt is een buitengewoon talentvol en origineel prozaschrijver. (VN 4-1-64), al stond in datzelfde stukje ook dat V.'s boek zo door Kerouac en Miller beïnvloed leek. Remco Campert is om een boek dat volgens LL niet voor 100% goed is en op vele plaatsen net iets te onwerkelijk, toch potentieel de beste prozaschrijver van Nederland. (VN 23-11-63) ‘Ikjancremer’, een boek waarbij je onherroepelijk van verveling in slaap valt, heeft LL dan ook op z'n dooie gemak kunnen lezen. Daarom vindt hij het een respectabel en bijna overal aangenaam leesbaar boek, al zegt hij er bij dat het geen meesterwerk is (VN 16-5-64). Vestdijks ‘Juffrouw Lot,’ geen flodder romannetje, blijkt ondanks de ingewikkelde kompositie indruk op LL gemaakt te hebben: Het proza overviel me. Wat een proza! Als muziek doet het zich aan me voor, als muziek vol spanning, die ondanks modulaties, variaties en alles wat er in muziek gebeurt, niet afneemt en verdere rimram die eindigt met het verrassende: Bruckner vind ik tortuur (VN 30-1-65). Je blijft lachen bij LL, en daarom bestrijd ik beslist zijn opmerking: De tijd is aan kritiek, dat is nogal saai maar wel waar (VN 15-8-64). Soms wil LL zich beter voordoen dan hij is, b.v. toen hij ‘De Aleph’ van Borges besprak. Het was geen eenvoudige lektuur, vertelt hij. Om er ook maar iets van te snappen, zou je belezen moeten zijn in wat de bizarste uithoeken van de wereldliteratuur hebben opgeleverd. Toch schrijft LL er een heel stukje over en heeft hij van alles op te merken. Een ongelooflijke erudiet stond er boven. Wie? Borges of LL? Ik kan het me toch wel voorstellen, dat LL's sollicitatiebrieven geen resultaat hadden. Ik moet er niet aan denken dat hij m'n post zou gaan bezorgen of de tram besturen. En wie wil nu iemand bij z'n personeel hebben die er meestal met de pet naar gooit en voortdurend loopt te jammeren dat het te moeilijk voor hem is? j.v.d.v. |
|