Kentering
Het tijdschrift Kentering heeft zich al eerder, met name in het zgn. tussentijdse nummer van vorige zomer, verweerd tegen avant-gardistische stromingen in onze literatuur. De vernieuwde, zesde jaargang, waarvan nu twee nummers verschenen zijn, zet o.a. in de door Peter Berger opgestelde redaktionele inleiding deze strijd voort, vanuit een aanvalspositie die wel zo sterk is, dat men er de zwakke kanten van beide nummers door vergeet.
Berger gaat uit van het steeds groter wordende schrijversportret dat tegenwoordig boek- en tijdschriftomslagen siert, en hij signaleert daarin de hypertrofie van het artistieke, de verbijzondering van het schrijversleven. De moderne schrijver zorgt ervoor in het middelpunt van de publieke belangstelling te blijven, waarvoor hij gretig gebruik maakt van de moderne massacommunicatiemiddelen, waartoe Berger ook de bestseller-roman rekent. Aan de andere kant verheft diezelfde schrijver zich in zelfvergoddelijking huizenhoog boven de gewone mens. Als hij zijn roman vult met autobiografische details, doet hij dit niet uit zin voor realiteit, maar omdat al die details - vooral als ze in de sfeer van het schandaal liggen - de bijzonderheid van zijn schrijversschap illustreren. Daardoor blijft de roman, evenals de avant-gardistische poëzie, onpersoonlijk en leeg. Essay en polemiek worden door deze stroming meegezogen, door als sierpolemiek een doel in zichzelf te worden, en als microscopisch, gespecialiseerdwetenschappelijk onderzoek wel het kunstwerk te inventariseren, maar het niet te beoordelen in verband met de existentiële achtergronden. ‘De levensbeschouwelijke, ongespecialiseerde en het artistieke denken corrigerende essayistiek is totaal van het toneel verdwenen.’ (nr. 1, p. 7)
Kentering geeft bij het bestrijden van deze literaire inflatie een voorname plaats aan de kritiek. In het redaktionele stuk van het tweede nummer wordt daar iets meer over gezegd. Kentering wil een ontspecialisering van de literatuurbeschouwing, dat is na het bovenstaande wel duidelijk; het wil bovendien ‘een meer gespreide aandacht voor het literaire werk als de neerslag van een zeer speciaal gedrag dat toch niet van de samenleving geabstraheerd kan worden.’ (nr. 2, p. 5)
Het zal duidelijk zijn geworden, dat de grote lijnen van deze beginselverklaring parallel lopen met bepaalde lijnen in de stellingname van contour. Daardoor zullen er in de toekomst zeker overeenkomstige uitspraken komen, zoals die nu al zijn gedaan. Toch zullen vooral de punten van onderscheid belangrijk blijken omdat zich daarin de eigen aard van van beide tijdschriften kan manifesteren. Als ik hier over deze verschilpunten nog een opmerking maak, doe ik nauwelijks recht aan het belang