1. De wetenschapper moet zich weer tweetalig gaan ontwikkelen
Wetenschappers in de geesteswetenschappen en de gedrags- en maatschappijwetenschappen moeten zich tweetalig ontwikkelen. Lange tijd is dit in de geschiedenis van het hoger onderwijs en de wetenschapsbeoefening gewoon geweest. Die vanzelfsprekendheid moet weer terugkeren. Er moet even goed aandacht besteed worden aan de ontwikkeling van het Nederlands als wetenschapstaal, als aan de kwaliteit van het wetenschappelijk Engels. Wetenschappers moeten hun werktaal kunnen blijven kiezen op grond van het onderwerp en de context waarbinnen zij opereren.
De tweetaligheid van de wetenschapper vloeit voort uit het gegeven dat wetenschap weliswaar principieel de grenzen overschrijdt, maar beoefend wordt in en maatschappelijke gevolgen heeft voor de concrete samenleving waarin de wetenschapper werkt. Ze hoort enerzijds bij de kosmopolitische houding die de globalisering van de wereld vergt, anderzijds bij de specifieke verantwoordelijkheid van de wetenschap voor cultuur en ontwikkeling van de samenleving. Tweetaligheid dient dan ook reeds op de middelbare school te worden aangeleerd en ontwikkeld. Studenten in het hoger onderwijs moeten zich goed kunnen uitdrukken in de formele taal van de wetenschap. Dat geldt evengoed voor het Engels als voor het Nederlands. Hier ligt een verantwoordelijkheid voor het voortgezet onderwijs, maar ook voor de universiteiten. Vorming in Nederlands en Engels als taal van wetenschap, speciaal gericht op de bestudeerde disciplines, behoort een structureel deel uit te maken van de bacheloropleidingen. Structureel, dat wil zeggen dat studenten regelmatig zowel schriftelijk als mondeling in de lingua franca van de discipline en in het Nederlands moeten oefenen.