[Nummer 11]
In zicht van de nieuwe jaargang
De dichter en de essayist zaten op het terras van een café. - Ai, wat een charmante vrouw, zei de dichter, en hij schreef een versregel op de manchet van zijn overhemd. - Ja, zei de essayist, maar alleen met die achtergrond -, en hij wees naar de ontluikende bomen en het zonlicht over het asfalt.
De essayist betaalde, en ze liepen op het Leidse Plein. - Ah, zei de dichter, wat een mooie vrouw -, en onwillekeurig deed hij een stap in haar richting. - Pas op, vriend, zei de essayist, en hij redde de dichter van de dood onder een voorbijrazende legerauto, - er zijn meer dingen in de wereld.
Het leven heeft een achtergrond en wat ons op een bepaald ogenblik als allesbeheersend voorkomt, blijkt niet meer dan een fràctie van het leven te zijn, in de moderne poëzie vaak niet eens een facet. De dichter zou de essentie van het dichterschap missen, wanneer hij de eenzijdigheid van het gevoel loochende, de essayist zou te kort schieten in zijn stimulerende, richting-gevende en corrigerende functie, wanneer hij het onderling verband tussen de dingen in horizontale en verticale lijn miskende.
Bewuste eenzijdigheid blijft den dichter voorbehouden bij de affectieve belevenis van het moment, bewuste eenzijdigheid den principiëlen essayist bij de beschouwing van de veelzijdigheid van het leven.
Maar dichterschap zonder een - op het ogenblik van de creatieve daad onbewuste - basis, zonder beheersing, zonder verantwoordelijkheidsbesef, verschraalt en verijlt, omdat het 't contact met de veelzijdigheid van het leven heeft prijsgegeven. De poëzie is dan niet meer de hoogste en schoonste uiting van het simpele menselijk gevoel, het verwordt tot een steriele uiting van een individu, dat de gemeenschappelijke grond, waarin uiteindelijk de cultuur wortelt, zoal niet ontkent, dan toch miskent.
De essayist, hij zij dan in eerste instantie criticus, historicus of filosoof, is de leidsman van zijn broeder, de dichter.
De criticus beschouwt de literatuur van zijn eigen tijd, de historicus beziet de ontwikkelingsgang door de eeuwen, de filosoof voorvoelt de toekomstige ontwikkeling. Maar het beschouwen van de verhouding van de mens tot het leven, hebben zij gemeen, en deze verhouding is het wezen van alle kunst, van de eeuwigheid.
Al zou men op het eerste gezicht den essayist kunnen verwijten, dat zijn leiding onjuist of onvoldoende is geweest, hier zijn zoveel andere, vooral materiële omstandigheden in het spel, dat we de voorbije fase voorlopig terzijde kunnen laten, om het oog te richten op de toekomst.
De constatering dat we in een impasse zijn geraakt is overbodig, want zij manifesteert zich niet alleen in de literatuur maar in het gehele leven.