Columbus. Jaargang 1
(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 295]
| |
Een jeugdwerk van HooftGa naar voetnoot1)Dissertaties zijn over het algemeen voor leken onverteerbaar, en wanneer eens een promovendus er in slaagt, zonder afbreuk te doen aan de wetenschappelijke normen die aan zijn werk gesteld worden, een ook voor outsiders bevattelijk en aantrekkelijk boek te schrijven, verdient dit zeker onze bijzondere aandachtGa naar voetnoot2). Temeer daar waar het proefschriften over een litterair onderwerp betreft, deze veelal teruggrijpen in de historie, en de letterkundige geschiedenis speciaal door jonge dichters verwaarloosd wordt ten voordele van de contemporaine literatuur en veelal ten nadele van hun eigen werk. Het is, meen ik, niet te somber wanneer men bij de jongeren over het algemeen slechts een vluchtige kennis van Vondel. van enkele erotische verzen van Hooft en van Bredero veronderstelt. De middelbare schoolopleiding is hieraan mede schuld. Een drama als het door d'Angremond nu uitgegeven ‘Achilles en Polyxena’, naar bouw, inhoud en taal eenvoudig, is m.i. voor de jeugd een heel wat aantrekkelijker inleiding tot onze 17e eeuw, dan Hooft's Granida en menig stuk van Vondel. De in de huidige lyriek opduikende reminiscenties aan Hooft of de rederijkersstijlvormen (ballade, rondeel) zijn onverwerkt en via enkelen binnengedrongen (Aafjes). De mogelijkheden om te geraken tot degelijke kennis van de oude literatuur zijn echter ook niet altijd toereikend. Er bestaat weliswaar een aantal behoorlijk geannoteerde tekstuitgaven met instructieve inleidingenGa naar voetnoot3), maar niet altijd geven de bewerkers voldoende tekstverklaringen om de ontwikkelde leek een genotvolle lectuur te bezorgen. Een glanspunt en toonaangevend voorbeeld geeft echter Dr Th. H. d'Angremond met zijn uitgave van P.C. Hooft's Achilles en Polyxena. De gedegen inleiding legt niet alleen verantwoording af omtrent geschiedenis van het drama, bronnen, taal en verstechniek, maar de uitvoerige aantekeningen onder de tekst laten niets aan het toeval en eventuele speurzin van de lezer over. Een uitvoerige woordenlijst maakt tenslotte deze uitgave tot een volmaakt sluitend geheel. Hooft schreef ‘Achilles en Polyxena’ omstreeks 1600, en hij volgde hierbij in hoofdzaak de voorstelling van zaken, zoals hij die vond bij Dictus Cretensis en Dares Phrygius, wier werkjes eeuwenlang de voornaamste bronnen vormden voor de kennis van de Trojaanse oorlog. Het is niet de bedoeling hier in te gaan op de ontwikkeling en inhoud van het stuk. Zij komt t.z.t. ter sprake in een uitvoeriger studie over Hooft als dramaturg. Moge ik hier volstaan met de aanbeveling, van deze uitmuntende dissertatie kennis te nemen, en met een fragment, waarin Agamemnon voor de wallen van Troje het Griekse heir toespreekt. Waar blijft de jonge dichter die een drama schrijft van dit kaliber?: | |
[pagina 296]
| |
Agamemnon.Strijtbare mannen, die wt griecken sijt gevaren
Om met u daden cloeck de werrelt te verclaren,
Dat niemant trotse u met schaed' oyt off met schand'
enn ongewroocken bleeff van u verwinners hant.
- - - - - - - - - - - -
Daar 't recht is sijn de goôn, het recht is op ons sijde,
Met dit betrouwen vast gaet ghij altsaem ten strijde.
Al hadden wij te slaen een yder tegens tien
En 't recht was op ons sij, men mostse niet ontsien. (vrezen)
Nu comen wij te velt niet tegens verse crachten,
Tien mannen tegens eén hebdij niet te verwachten,
Gheen nieuwe vijandt ist, off daer ghij noyt mé sloecht,
Het is het selve volck, dat ghij zoo dicmaels ioecht,
t Syn de troyanen, die binnen haer wallen suchten,
Achilles, t is het heyr, dat ghij alleen deet vluchten.
t Is, Aiax, t'selve volck van wien ghij met u swaert
Alleene voor den brant de schepen hebt bewaert.
JAN PRAAS |
|