mer’, een beetje belachelijk met haar bekoorlijkheden, met haar Boedha-boezem, die als geborgen zat in de wollen zakjes van haar pak, met de witte huidplooien van het inelkaar zitten even boven het broekje, zodat het kuiltje in een daarvan wegviel. Gelukkig maar.... dat putje zou hem weer irriteren, haar nog belachelijker maken en hem daarbij. Het spiegelbeeld loslatend, bezag hij het meisje in haar normale stand, nauwkeurig, monsterend. En eensklaps vond hij het vreemd dat Jane daar zat. Wat deed zij eigenlijk op zijn dek? Had zij dit recht gekocht met de inhoud van haar badpakje, twee-ledig, broekje en bustenhouder? Wat heeft zij met hem, Louis, te maken.
Jane ving zijn blik op; het wit glinsterde als op commando tussen haar lippen. Dat deed hem keren. Hij dreef weg.
Het water was heel stil. Krachtig sloeg Louis de benen uit en voelde zich een mes in eenzame gaafheid. Schimmig-bleek tastten zijn handen onder water.
Er was een plons. Blazend naderde Jane's duikkap hem, lomp gegolf achter zich latend.
‘Lekker water hè....’
Ja natuurlijk.... lekker.... kan hij nu nooit 'ns alleen zijn.... Lelijk kaal was ze in het blauwe gummie van de kap.... zijn meisjes in badpak trouwens allemaal als ze iets behoorlijks doen moeten.
Louis had al geen zin meer. Wat moet zij toch altijd aan zijn lijf? Hij zwom nog een rondje maar klom toen weer aan boord. Jane volgde. Hij hielp haar niet eens, ergerde zich slechts aan dat onbeholpen geklim.
Langzaam peddelde hij zijn ‘Komkommer’ naar de wal. Opnieuw maakte de zon zich meester van zijn lijf. Alles scheen te slapen: het slappe grootzeil, het slappe vaantje, het kleurige cano-gestreep hier en daar, Jane die op het voordek lag te bakken, de borsten hooggeheven door het strekken, en dan Louis zelf die gelukkig honger had; dan konden ze tenminste weer 'ns gaan eten.....
Het trekken van de peddel werd er krachtiger door. ‘De Komkommer’ schoof zich met de punt over de wal van een lapje weiland en lag toen vast. Louis trok hem nog even hoger op en strekte zich toen uit op het gras. Een zware vracht zonnewarmte duwde op hem neer. Jane zou wel brood snijden, zorgen voor het overige geklungel;;
Dik en zoet geurde 't om hem heen; er lagen enkele hopen hooi te broeien. De zeilpet dekte zijn ogen af; daaronder ging de lucht walmen, maar 't was er tenminste donker. Hij kreeg al hoofdpijn. Traag kauwde hij het brood dat Jane hem reikte. De gesmolten boter oliede zijn vingers. ‘De gazeuse is lauw.... moet je nog?’
Hij knikte.
‘Ik heb de fles toch in het water gehangen....’
‘Hmmm.....’ Louis kauwde in het donker.
Zo stil was het zelfs op het water niet. De warmte duwde alle geluid dood. Op dit lapje weiland, eigenlijk niet veel meer dan een tonsuur,