Columbus. Jaargang 1(1945-1946)– [tijdschrift] Columbus– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Guillaume van der Graft, De gevallenen Zij staan, wat zij misschien niet eens vermoedden, in 't gastenboek van God, waarvan de kaft onschendbaar bindt. Hier volgt ten overvloede een In Memoriam van Van der Graft. Heeft hij dit vers tot eigen eer geschreven, of om zich schoon te wasschen van een smaad? Wat deed hij, toen de strijders nog in leven waren en rechtuit vochten tegen 't kwaad? Hield hij een Jood verborgen of geweren of schreef hij in de ondergrondsche pers? Niets van dit alles en dit potverteeren na hun kleurloos verscheiden is pervers. Kunstbroeders, die mijn gave verzen lazen, wat heb ik met mijn dichterschap gedaan? Ik heb er fraaye bellen mee geblazen, zij drijven nog ter hoogte van de maan. Maar hier beneden, waar de felle laarzen van het gespuis ketsten op het trottoir, heb ik bij 't weeke smelten van de kaarsen de winter doorgebracht buiten gevaar. Het is ook mijn schuld dat er Joden stierven, Gods Naam heb ik gelasterd metterdaad. Ik rijmde op mijn eigen naam en hiervan moest ik gekweld verslag doen vroeg of laat. [pagina 6] [p. 6] Vorige Volgende