Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes
(1669)–Anoniem Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes– Auteursrechtvrij
[pagina 192]
| |
Heeft ooit zijn macht weêrstaan?
Wie kan zijn zin
Verzetten? wie ontknopen
Dat d' oppervorst
Heeft in zijn raat beraân?
En ach ik min zoo vierigh buiten hoope;
Is 't niet bedroeft,
Wanneer het harte proeft,
Soo duldeloozen smert,
Die nooit genezen wert?
2.[regelnummer]
Ik ben gelijk
Een hert, ter vlucht geschooten,
Door 's Jagers pijl,
In 't ongebaande wout,
Ik vlucht, ik wijk,
Maar voel mijn smart vergrooten,
| |
[pagina 193]
| |
Aangroeyen, wijl
Mijn drift geen stilstant hout.
Heeft ooit een mensch ter weereldt rust genooten,
Als 't moorttuig brak,, En in de wonde stak?
Een splinter in de hant,, Veroorzaakt pijn en brant.
3.[regelnummer]
Hoe veel te meer,
Ik, die zoo ongenadig,
Ben in mijn hart,
Met pijlen, diep deurwont;
En 't wreedt geweer
Draag in mijn wont gestadig,
Voel dat mijn smart
Vermeerdert stont, op stont;
Heb reden om de min, die zoo baldadig,
My heeft gewont,, Te schelden, dat den Hont,
Die aen Cocytus woont,, Meer gunst den mens betoont.
| |
[pagina 194]
| |
4.[regelnummer]
Maerach, maer ach,
Wat zouw dat nijdig schelden,
My, in mijn pijn,
Dog helpen? niet met al:
Mijn droef geklag,
Die mijne ellenden melden,
Zal eenmael zijn
Verhoort, uit 't jammerdal.
Dan zal de Min mijn trouwheidt eens vergelden,
En Erremgaart,, Voor my alleen bewaart,
Bewegen, dat haer zin,, Tot my ontsonkt met min.
J. Dullaert
|
|