Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes
(1669)–Anoniem Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes– Auteursrechtvrij
[pagina 188]
| |
Om dat hy in zijn wezen vont,
Een bekoorelijke lach.
Was 't niet slecht,
Dat die knecht,
Zich zoo lijdigh had vergist,
Dat hy in,
Eygen min,
Al zijn tijdt en leven quist?
Neen, mijn vrienden, neen.
Hy had groote reên,
Zo gy maar de oorzaak wist:
2.[regelnummer]
De spiegel daar hy zich in keek,
Met een zoete tooverlach:
Was Poel, noch Bron, noch Waterbeek,
Daar hy al dat wonder zagh:
Maar het was,
| |
[pagina 189]
| |
Zoo een glas,
Zoo een Roemer van een Stoop,
Die die borst,
Voor den dorst
In zijn lieve lijfje zoop
Zoo dat eygen min,
Quam ten boezem in,
En met zoete dropjes droop.
3.[regelnummer]
Zoo haast hy 't teughje binnen had,
Voelden hy een stage brandt,
En trek tot 't zelve druyve-nat
Door zijn gratigh ingewant,
Zoo dat hy,
Even bly,
Niet en deed als stadigh dronk,
En hy zoop,
| |
[pagina 190]
| |
Stoop op stoop,
Om te lessen deze vonk.
Och! die met Narcis
Zoo gelukkigh is,
Blijft altijdt even jonk.
4.[regelnummer]
Wat gaf die knecht doen om een Vrouw,
Doen zijn hertje, zoo verheugt,
Ontslagen was van druk en rouw,
Door die zoete Droppel-vreugt.
Breng dan an,
Glas en kan,
Daar ik al mijn vreugdt in zet,
Al 't gedoen,
En 't gezoen,
Dat men met de Juffers het,
Acht ik niet een leur:
| |
[pagina 191]
| |
Want ik 't glaasje keur,
Voor een mooye Meydt in 't bedt.
|
|