Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes
(1669)–Anoniem Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes– Auteursrechtvrij
[pagina 171]
| |
Tulp en Lauwerieren,
Boorden yder laan,
Die met brave zwieren,
Recht na 'et Tuinslot gaan.
2.[regelnummer]
Voor de Valbrugpoort,
Van het slot,
Waakt een rot;
't Geen nooit slaap verstoort,
Maar het al vermoort,
Die hun eeden,
Overtreeden,
En beloften breken,
Die zy aan de min
Doen, en slimme streken
Hebben in haar zin.
3.[regelnummer]
Almayde quam,
| |
[pagina 172]
| |
Door de laan,
Aangegaan,
Als een vredig lam,
't Geen nooit list vernam;
Dies de wachten,
Die haar achten;
Venus zelf te wezen,
Weken aan d'een zy,
Yder was vol vrezen,
Zy alleenig bly.
4.[regelnummer]
Flux ontsloot de deur,
Van 't klinkket,
Opgezet,
Daar zy rustig deur,
Zonder droef getreur,
Heen gink strijken.
| |
[pagina 173]
| |
Ware blijken,
Dat haar trouwe liefde,
Alles overwint;
En meer harten g'riefden,
Als vrouw Venus Kint.
5.[regelnummer]
Toenze op 't middelplein,
Van den Hof,
Rijk van stof,
Zag de minfontein,
En de brave trein,
Van de Goodtjes,
Die voor Bootjes,
Ericijn verstrekken,
Riepze, vol van gloet:
Deze dan verwekken
Min in ons gemoet?
| |
[pagina 174]
| |
6.[regelnummer]
Wijl zy dit noch sprak,
Quam een Godt,
('t Was haar lot,)
Die heur spoedig stak,
Dat zijn moortpriem brak,
In haar wonden;
Ongeschonden,
Riep hy, zult gy sterven,
Om uw stout bestaan,
Op dees heilige erven;
Mach maar Godtheit gaan.
J. Dullaert.
|
|