Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes(1669)–Anoniem Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Aan een Wasverkooper. EEn Snyder quam, niet lang geleden, Des avonds op den Vygendam, En zag, van verre, komen treden Een Heer, zoo 't scheen, voor wie een vlam Van brandent Was, wiert voorgedragen; Den Snyder naderden en zag, (Hy stont verzet, verstomt, verslagen, En borst op 't einde uit met een lach.) Dat Heerschop Peterus, den smelter Van Was, de grooten tarten uit, In pracht en hoofse wijs; wat gelt'er Den Adeldom, wanneer een puit, Een Veenpuit, groote dart braveeren? Wel sprak den Luishont, in de nacht, [pagina 60] [p. 60] Ik maak wel felpe en Syde kleeren, 't Is daarom niet mijn Snyders dragt. De Kraamer zoud' hy goude kanten, En zilvre Glonnen, fijn van stof, De Juwelieren, Diamanten, En Paarlen, die een Koningkx - Hof, Hoog schatten, om zijn handel dragen? Dan mag een arme Wevers gast, Die veeltijts half van honger klagen, Wel dragen gout en zilver; 't past Hem alzoo wel, als zulke Heeren, Die door haar Ambacht haar doen eeren. J. Rafelse. Vorige Volgende