Het Christalyne spieghelken
(1630)–Anoniem Christalyne spieghelken, Het– AuteursrechtvrijOp de wijse: Alsoo ’t beghint.
O Valsche wereldt vol bedrogh,
Ghy hebter veel van God getoghen,
En alle die u dienen noch,
Worden seer jammerlijck bedroghen
Om dat ghy u schoon en lieffelijck toont,
V dienaers met weelden en blijschap troont:
Maer eylacen! in ’t eynde met bitterheit loont.
Wat loon is ’t dat ghy d’uwe gheeft,
Die u soo hertelijck beminnen?
En t’uwen dienst hebben gheleeft,
Wat croon sullen wy naermaels winnen?
| |
[pagina 69]
| |
Voor al u rijcdomme, armoede seer bloot,
Voor corte genoechte, lanc lijden en groot:
Voor cort weeldich leven, een eeuwige doot.
Hierom zijn sy wel sot en dwaes
Die tot de wereldt haer begheven,
Voor kleyn ghenoechte, vreucht en solaes,
Verliesende het eeuwigh leven,
Aensiet dogh hoe dat u de werelt bedriegt,
Met schoone beloften, en valschelijck liegt:
Als rooc ‘swerels glorie haestig weg vliegt
Men noemtse seer gheluckigh hier
Die naer de wereldt triompheren,
In voorspoedt, weelde, rijckdom fier,
Hooveerdigh sietmense domineren,
Van silver en goudt blinckt al hun gewaet
Wtwendigh en kostelijck boven den staet,
De werelt die croontse met sulcken cieraet.
Wereldt hierom wordt ghy bemint,
Hierom de menschen u aenhanghen,
Want ghy hun ooghen soo verblint
Met eer die sy van u ontfanghen,
Maer kende sy wel hoe vals is uwen schijn
Hoe bitter dat gy ooc hier namaels sult zijn
Sy souden u haten veel meer dan venijn.
Ghy schijnt te zijn een schoon paleys,
Verciert met kostelijcke mueren,
V dienaers leven hier in peys,
Het schijnt haer vreught sal eeuwich duren
| |
[pagina 70]
| |
Sy worden subijt van de doot hier verrast,
De wrake des Heeren haer leven doortast,
en blijven versmoort in haer sonden seer vast
Hoe bitter ist scheyden voorwaer,
Als sy de wereldt moeten derven,
Met alle weeld’ en vreughden claer,
De bitter doodt moeten sy sterven,
Dan laetse de wereldt alleen in den noot,
Sy vinden waerachtig dees woorden bloot:
Hoe weeldiger leven, hoe bitterder doot.
Menschen hier neerstelijck op let,
Wilt u dogh vande wereldt keeren,
Volght Gods gebodt, volbrenght sijn wet,
Hy is den goeden Heer’ der Heeren,
Die voor sijn dienaers heeft lustigh bereyt
Een plaetse vol weelden en vol vrolickheyt
Om eeuwigh daer met hem te leven in sijn Majesteyt.
|
|