Chrysallis. Jaargang 1978
(1978)– [tijdschrift] Chrysallis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Een interview van Ariane Amsberg | |
[pagina 72]
| |
1. ‘Droomboom’ 2,35 m brons
Ik begrijp niet altijd meteen alles van je werk. Ik voel me vaak dom als ik een beeld zie van iemand en ik begrijp het niet.
En ik voel me dom als ik iets maak dat niet begrepen wordt. Dan heb ik in de vorm niet duidelijk genoeg getoond wat ik wilde laten zien en dan voldoet het beeld dus eigenlijk niet. Ik vind het altijd moeilijk om over mijn werk te praten. Iedereen is vrij om in mijn beelden te zien wat hij of zij daar zelf bij meemaakt. Als ik ermee bezig ben denk ik er helemaal niet aan dat iemand het zal zien of willen begrijpen. Ik werk gewoon omdat ik moet, omdat ik niet anders kan. Het is mijn bedoeling dat jij gewoon met je eigen fantasie aan de gang gaat. Ik laat met opzet bepaalde dingen onaf om iemand ruimte te geven voor eigen interpretaties, zoals in die DROOMBOMEN bijvoorbeeld. (afb. 1) | |
[pagina 73]
| |
Vertel eens wat er in die boom voor jou allemaal gebeurt.
Dat is het moment tussen slapen en waken, waarin ik (als ik mijn ogen dicht doe) allerlei figuren zie die er helemaal niet zijn. Ik reken soms met bepaalde mensen af in zo'n boom. Gewoon: dat vind ik zo'n ongelooflijke lul, die krijgt zo'n gezicht, en die laat ik een mensje opeten. Andere figuren zijn weer ontzettend aardig. Dingen van mezelf zitten er ook in. Kijk, ik maak gewoon iets, de symboliek komt altijd achteraf. Maar ik vind het jammer om zo'n beeld uit elkaar te gaan halen want dan kom ik aan de totaliteit. Het is niet abstract wat ik maak, er staat geen ronde bol of zo, en het is erg moeilijk om uit te leggen ‘dit is een ingepakte vrouw’ of ‘dit is iemand die jarig is’. De tastbaarheid van de plastiek, of het afschrikwekkende ervan, moet het contact maken. Voor mijn ingepakte figuren is trouwens maar één uitleg mogelijk. (afb. 2) Mensen die midden in die machteloze gebondenheid zitten schrikken zich rot en vinden het afgrijselijk. Mensen die er doorheen zijn gekomen herinneren zich hoe ze zich hebben gevoeld en kunnen er liefdevol aan terugdenken. Een vriend van mij die zichzelf heel lang niet heeft willen toegeven dat hij alleen van jongens hield, ervaart dat beeld anders dan ik, en zijn herinnering aan dat gevoel is anders dan de mijne, maar even waardevol. Ik probeer ook ergens uit te komen en dat is een herkenbaar proces waar we allemaal wel mee bezig zijn.
Je kan het natuurlijk ook op het feminisme betrekken, een vrouw die helemaal vastzit.
Ja natuurlijk. Het probleem dat mij vasthoudt is de dood. Ik heb de dood van Eva (mijn dochtertje) ervaren als zo'n diepe amputatie dat ik heel sterk het gevoel had dat ik voor de rest van mijn leven gevangen zou zitten in het verdriet. Ik heb geprobeerd dat te uiten, ik kòn ook niet anders, ik heb niks te kiezen in mijn werk. Na de fase van het volkomen vastzitten en afgesneden zijn van alles om je heen, stelde ik me de vraag: wat ga je hier nou aan doen? Ik probeerde het weer in kleinplastiek, maar dat lukte helemaal niet. Het werden weer stoelen, maar nu met loskomende mensen, totdat ik ineens geobsedeerd werd door de gedachte dat ik dat beeld van die vastzittende vrouw moest opensnijden. Ik zag | |
[pagina 74]
| |
◂ 2. ‘Gebonden’ 90 cm brons
| |
[pagina 75]
| |
het voor me. Toen heb ik het ook heel gauw kunnen maken.
De windselen barsten open en de geknevelde figuur breekt uit haar cocon. Het is goud wat eruit komt. (afb. omslag, ‘Bevrijding’ 90 cm brons)
Ja, toch een bewustwording. Het is heel hoopvol eigenlijk. Ik kreeg wel opeens zin om in mijn atelier meteen àlles te gaan opensnijden, maar ik besloot dat ik niet bij elk beeld opnieuw al die pijn moest doormaken. Mijn werk is wat me overkomt, en waar ik naar op zoek ben. Mijn werk dat ben ik zelf.
Behalve het schrijnende dat je maakt, zitten er in je werk ook ontzettend veel grapjes.
Ja. Als ik met hele ernstige dingen bezig ben vind ik het heerlijk om ineens iets geks te doen. Dat heb ik nodig. Zo'n nonnetje dat Christus aan het oppeuzelen is, of een familieportret, zo'n hele familie die klaarstaat voor de foto, of zo'n sloofje. Aan mijn vroegere werk kan ik heel goed zien dat ik goed om me heen keek, observeerde. Ik kon overal iets geks, iets absurds in beleven. De beweging van het uitklappen van een strijkplank vond ik zo vernederend, en tegelijkertijd zo geestig, dat ik er een beeldje van moest maken. Als ik stond te stofzuigen schoot ik in de lach want dan dacht ik: dit is zo idioot, daar loop ik met dat malle ding. Het is zo ridicuul, het is zo'n fossiele bezigheid, net of je een soort kei achter je aan zeult. Het is gewoon de vrouw ten voeten uit, met een kei om je middel door de kamer sloven, stof slepend, (afb. 3)
Is de manier waarop er over jou geschreven werd duidelijk gericht geweest op het feit dat je een vrouw bent?
In het begin wel. Dan vroegen ze me altijd hoe ik dat voor elkaar kreeg met een gezin. Dat vond ik ontzettend ergerlijk, want dan krijg je een halve bladzijde huishoudelijke praat. Dat vond ik zonde van de ruimte die ik dan toch eindelijk eens een keertje kreeg. Ik wilde wel over die beeldjes praten, maar niet over waar | |
[pagina 76]
| |
ik de tijd vandaan haalde, dat vragen ze aan een man toch ook niet, dat vond ik vernederend. Toch was het duidelijk dat ik ermee zat, dat zag je aan die beelden. Ze hadden me dus beter kunnen vragen hoe ik een stofzuigende vrouw dùrfde te maken, dan waar ik de tijd vandaan haalde.
3. ‘Sloofje’ 28 cm brons
Thuis heb je nog een soort kast met allemaal slovende vrouwen.
‘NONNENDOOS’ heet dat reliëf. Ik heb dat thuis zitten toch wel als een klooster ervaren. We leefden toen in een katholieke wereld waar ik al die nonnetjes lekker buiten zag. Ik was nog jaloers op ze ook. Die liepen gezellig gearmd te wandelen en ik dacht, die hebben tijd. Ik moest van mezelf altijd ‘eerst werken dan spelen’, met ‘spelen’ bedoelde ik dan mijn werk doen, mijn beroep uitoefenen. Ik moest het iedere keer weer verdienen, dat zat ingebakken.
Omdat het voor jezelf was noemde je het spelen?
Ja, ik heb daar ontzettend onder geleden. Het resultaat was dat ik hartstikke moe en met het restje van mijn energie aan mijn werk | |
[pagina 77]
| |
ging. Op een dag heb ik dat drastisch veranderd. Ik werd wakker en zei: van nu af aan gaat de eerste, frisse energie in mijn werk, en als ik moe ben doe ik die stomme dingen. Dat is al 15 jaar geleden hoor. Het is toch ook wel fantastisch wat een vrouw zich laat aandoen. Zo'n hele nieuwbouwbuurt, waar huis aan huis hetzelfde gebeurt, daar lach ik me toch wel gek om. Dat een vrouw zo stom is! Ik ook, ik had 6 jaar academie achter de rug, maar moest van mezelf eerst het huis aan kant hebben, en dan mocht ik eventjes de handjes in de klei stoppen. Nou ja, daar ben ik toch niet voor in de wieg gelegd?
Nu lachen wij erom.
Ik kon er toen ook om lachen, brullen, huilen, alles. Het grappige is, dat toen ik eenmaal besloten had om de boel gewoon te laten liggen tot nadat ik gewerkt had, ik dat huishoudelijke werk ook leuk vond. Dan dacht ik ha, afwasje, dan worden mijn handen schoon. Ik vond in beide veel meer voldoening.
Had je in die tijd een eigen ruimte om te werken?
Ik heb jaren geen atelier gehad en dat is afschuwelijk. Iedereen ziet waar je mee bezig bent, iedereen die binnenkomt zegt er wat over, al is het de melkboer. Daardoor alleen al voel ik me gehandicapt. Het is net alsof iedereen de godganse dag in je handtas zit te kijken. Toch zaten er ook weer voordelen aan, al klinkt dat vreemd. Omdat ik weinig tijd had - ik had kleine kinderen - leerde ik mijn tijd goed indelen. Ik werd reuze efficiënt en zuinig op wat ik kon doen. Ik heb ook wel eens 's nachts gewerkt, en terwijl ik dan domme dingen deed in het huishouden dacht ik na, en als ik dan begon te werken wist ik vrij snel waar ik naar toe wilde. Dank zij die enorme struggle die je als vrouw hebt, heb ik een bepaalde discipline in mijn kop gekregen.
In welk opzicht zou het gemakkelijker voor jou geweest zijn om een man te zijn?
Alleen al om mijn beelden te kunnen verzetten. Nu moet ik altijd lief naar iemand lachen om even zo'n joekel van een boom te | |
[pagina 78]
| |
verplaatsen. Ik kan dat niet alleen. Daarom heb ik ook een hele tijd lang alleen maar beelden gemaakt die ik zelf kon versjouwen. (foto 6) Ik heb er zo'n hekel aan om steeds hulp te moeten inwinnen.
Hoe zijn je kritieken geweest in de loop der jaren?
Atelier
Toen ik de eerste kranteknipsels zag dacht ik: nú zal ik misschien horen hoe ik het moet doen. En dan las ik dat ik zo aardig bezig was en dat er een grote toekomst voor me was weggelegd. Dat waren allemaal wel dingen waar ik van droomde, maar niet waar | |
[pagina 79]
| |
ik veel aan had. Ik vind dat er eigenlijk pas de laatste 2 jaar goed over mijn werk geschreven wordt. Met literatuur-kritieken kan ik het van een afstand bekijken, daar ben ik niet zo bij betrokken. Weet je wat ik van rotkritieken erg onrechtvaardig vind? Dat critici de ruimte in zo'n krant alleen maar gebruiken om iemand heel erg te ontmoedigen. Soms komt het voor dat iemand daarna misschien wel een halfjaar niet kan werken. In een krant ruimte opeisen uitsluitend om iemand pijn te doen, zonder zelf de gevolgen daarvan te dragen, dat vind ik absoluut onverantwoordelijk. Je moet wel god almachtig zijn wil je een slechte kritiek naast je neer kunnen leggen. Probeer kritiek te geven waar die ander iets aan heeft, iets van kan leren. Toen ik begon dacht ik ook dat dat de bedoeling van een kritiek was. Hoe vaak wordt niet in twee kolommen het werk van een paar jaar weggeveegd.
Ik zou ontzettend graag eens een uur door jouw ogen willen kijken. Ik heb het gevoel dat ik dingen heel anders zou zien.
Ik ben altijd met ruimte bezig, met kijken, met voelen wat mensen willen uitdrukken met hun lichaam. Ik zie bijvoorbeeld veel meer dan er werkelijk in een kamer is, en dat is wel doodvermoeiend. Om iemand heen begint zich in mijn fantasie meteen een hele wolk van gebeurtenissen af te spelen. In de wachtkamer bij doktoren zie ik ook van alles. Ik ben gevoelig voor vorm en noteer alles, ook minimale zwellingen in een gezicht. Een pillekop herken ik meteen.
Wat bedoel je daarmee?
Dat een vrouw de pil slikt. Op mijn manier kijken is wel uitputtend, maar ook erg amusant.
Heb je in je fantasie ook die nonnetjes op stelten gezien? (afb. 4)
Ik lag in het ziekenhuis en kwam bij uit een narcose. In de kloostertuin zag ik twee nonnen op stelten, en dacht dat ik in de hemel was. Toen ik nog bleek te leven weet ik wat ik gezien had aan mijn grote fantasie, maar een paar dagen later vertelde een dokter mij dat hij een non met een gebroken been behandelde. Ze was tijdens | |
[pagina 80]
| |
een novietenfeestje bij het steltlopen in de zoom van haar rok blijven hangen.
4. ‘Nonnen’ 35 cm brons
Ik had me dus niet vergist. Op het idee van de schelpen ben ik gekomen toen ik voor een zee-aquarium zat. Twee heremietkreeften waren bezig over te steken naar een grotere schelp, en de spanning die daar ontstond omdat ze dat weke deel moesten beschermen, snel over het zand moesten rennen en vlug hun kont keren om nieuwe bescherming te zoeken... Ineens dacht ik god, dat doen we eigenlijk allemaal, | |
[pagina 81]
| |
met dat weke deel zijn wij ook steeds bezig, wat is dat mooi. Ik zag het in de natuur ineens tastbaar voor me. (afb. 5)
Waar geniet je van?
5. ‘Het onmogelijke gesprek’ 11 cm brons
Van ontzettend veel dingen. Heel veel van de kinderen, maar ik erger me net zo goed helemaal wild aan ze. Heerlijk bezig zijn met mijn werk is voor mij eigenlijk het fijnste. Erin opgaan, een moment van vervoering, maakt me toch wel heel gelukkig, al kan ik tien minuten later zo'n beeld soms weer vreselijk vinden. Nu de kinderen groter worden heb ik vooral veel meer tijd om te werken. Die beslotenheid van het gezin kan heel fijn zijn, maar met dezelfde kracht kan het je kapot maken. Zo van de restjes te moeten leven is een waanzinnige beklemming. Om even rustig te kunnen denken trok ik me vroeger terug op de WC of in bad. Ik zit trouwens nog altijd geregeld een halfuur in bad. Dan ben ik nat, dan kan ik niks aanraken, dan ben ik niet bereikbaar. Toen de kinderen klein waren ging ik voor de deur in de auto zitten om even rust te hebben. Dat vonden ze heel gewoon. Maar toch, door | |
[pagina 82]
| |
de wil om een echte lieve, goede moeder te zijn heb ik mezelf zoveel te kort gedaan. Ik ben nu niet meer zo bereid veel concessies te doen, daar is het leven te kort voor. Ik vind het wel moeilijk om vriendjes van de kinderen de deur uit te trappen omdat ik niet tegen het lawaai kan, maar dat doe ik nu ook.
Wat zit je nog meer dwars, behalve af en toe de kinderen?
De vorm waarin wij leven, het huwelijk als norm. Er zijn moeilijk alternatieven voor te vinden, maar ik heb het gevoel dat ik een heel stuk van mijn leven met iets bezig ben geweest dat heel anders had gekund, hoewel ik uit die benauwenis ook weer ongelooflijk veel kracht kan putten. Het benauwt me dat de krant iedere dag in de bus komt, het benauwt me dat ik leef, al kan ik er ook om lachen. Ik zie me dan lopen en denk daar gaat ze weer, Albert Heyn in en er weer uit, grote zware tassen dragend waar alles uitpuilt. Ik heb zo'n tas ook eens afgegoten, dan ben ik mijn agressie ertegen kwijt. Soms zit ik met 80 halve paren sokken, alle kleuren van de regenboog en niemand trekt ze meer aan. Ik heb er een aantal opgehangen en er een reliëf van gemaakt. Ik dacht kijk, klaar met het sokkenprobleem. Opgelost. Ik verkoop het reliëf, dan kan ik weer duizend sokken kopen. Ik vind het heerlijk om gekkigheid uit te halen. Practical jokes, dat is de peper van de dag. Soms ga ik als ik alleen ben op een windkussen zitten, zo maar, als ik heel verdrietig ben. Of ik maak mijn neus rood. Ik hoop dan alleen dat de bel niet gaat. Ik vind het ook leuk om met iemand samen echt te gekken. Met mijn verjaardag vond ik het zo triest dat ik weer jarig was en ging ervan uit dat niemand er wel aan gedacht zou hebben. Toen heb ik mezelf helemaal als vlinder verkleed, met een vlieger op mijn rug, en toen ben ik 's morgens om 6 uur onder aan de trap met een kaarsje in mijn hand in het stikkedonker heel hard ‘lang zal ze leven’ gaan zingen. Ik wilde ook echt sneu zijn, daarom was het voor de anderen ook zo leuk, ze moesten er vreselijk om lachen. Met eten heb ik het ook. Ik maak dan een grote vorm met zoute gelatine en pak daar zoete bonbons en mooi gekleurde toffietjes in.
Is het dan nog wel eetbaar? | |
[pagina 83]
| |
Een beetje, ik vind het gewoon ontzettend mooi om vreugde en teleurstelling te combineren. Laatst heb ik een pannetje béchamelsaus op de autostoel van een vriend uitgegoten. Dat heeft hij pas tien km verderop gemerkt, toen vond ik het helemaal leuk! En twee dagen later stuurde hij me de foto's van zijn broek en van zijn auto. O, dit is ook heerlijk: ik heb bezoek en ze hebben een 2cv. Ik ren even naar buiten, doe de 2cv van de handrem en zet hem heel ergens anders neer. Het zijn kinderachtige grappen maar ik vind ze ontzettend leuk.
Ik haat zulke grappen, ik zou het verschrikkelijk vinden als je béchamelsaus in mijn auto zou doen. Wordt er geen wraak op je genomen?
Natuurlijk. Er komt ook wel eens een hele pan met eten op mijn hoofd terecht, of er wordt een stuk van mijn haar afgeknipt. Maar het lucht me zo op. Ik vind het bij voorbeeld heerlijk als iemand op straat loopt met een kinderwagen en ik loop daar achter, om dat kind eventjes zo met m'n opgestoken vinger te bestraffen, en dat kind gaat dan blèren.
Dat vind ik ontzettend gemeen van je!
Ja, dat is het ook. Zulke dingen deed ik vroeger nu eenmaal, toen was ik nog ontzettend stout. Dat mag er niet in hoor.
Jawel, ik vind het veel te leuk.
Het is allemaal een vorm van agressie, tegen die moeders die het allemaal zo goed doen. Dan dacht ik, jouw kind huilt lekker ook. Toen ik vier was deed ik het al, als mijn moeder vroeg: maak eens een tekening voor oma. Dan stopte ik beide handen vol met potlood en ging wild over het papier krassen en zei: hier heb je een tekening voor oma. Het maakte me wild, toen al. Later ging ik het botvieren op het strijkgoed. Ik kan niet strijken en in mijn woede ging ik er opzettelijk allemaal kreukels in strijken. Dat is hetzelfde. Post maak ik ook nooit open. Het interesseert me niet, alleen als er duidelijk op staat dat het voor mij is. Ik gooi het allemaal in een la zodat het weg is. Rekeningen, hier op mijn | |
[pagina 84]
| |
atelier, maak ik één keer in de zoveel tijd open. Ik wil niet met iets vervelends geconfronteerd worden als ik net wil gaan werken. Dat beïnvloedt me, dat vind ik ongezellig.
Maakt het je niet onrustig om te weten dat ze er liggen?
Ik denk dan: als ik hier niet stond wist ik ook niet dat die brieven hier lagen. Met de bel is het net zo, soms doe ik open, soms niet. Ik ben toch de enige die weet dat ik thuis ben.
Denk je dat daarom nu ook je telefoon hier is afgesloten?
Ik denk het wel ja, maar ik heb er helemaal geen last van, ik vind het rustig zo. Ik denk dat ik de post nu al drie maanden niet open heb gemaakt.
Zulke dingen durft toch eigenlijk niemand.
Daarom vind ik ook ontzettend veel mensen zo saai.
Je zit ook in een commissie met allemaal mannen. Wordt er naar je geluisterd?
Ik heb gemerkt dat als mannen iets belangrijks zeiden waar niemand naar luisterde, iemand anders wel eens zei: ‘ik wil dat dit nu wordt genotuleerd’. Die kreet heb ik overgenomen en ik gebruik hem als ik merk dat ze niet opschrijven wat ik te zeggen had. Er zijn dingen die ik nu pas begin te ontdekken. Ook in mijn werk. Vroeger was ik bij voorbeeld vereerd als ik een opdracht kreeg, ook al was het budget veel te klein. Als je aan alle kanten beknot wordt ga je concessies aan je werk doen. Dat doe ik nu nooit meer.
Wat zijn je plannen?
Ik heb zin om niet meer in was, maar regelrecht in gips te gaan werken, dat heb ik vroeger ook gedaan. Gips hoef ik namelijk niet meteen in brons te laten gieten en was kan je niet bewaren, als dat warm wordt gaat de spanning eruit. Het werken in was is ook in mijn huishouden ontstaan. Als je met klei werkt en er komt iets | |
[pagina 85]
| |
tussen zodat je vier dagen niet kunt werken, dan vallen er brokken af. Als je met was werkt kan je er ieder ogenblik aan beginnen en weer mee ophouden. Ik heb nu zin om met grote liggende, bollige dingen te gaan experimenteren. Iets heel anders, iets aards na al dat strakke. Ik moet die gekkigheid erbij maken, anders kan ik niet leven. Juist omdat ik ontzettend veel dingen heel schrijnend vind, heb ik die grappen zo nodig. Ik zie bij mezelf heel duidelijk wat ik met pijn doe. Ik stop het niet weg, ik loop met dat pakje rond, maar wanneer ik het uitpak, weet ik meestal nog niet. Ik moet wachten tot ik het kan, heel rustig, op mijn manier. Pijn betekende ook na Eva's dood haar kamertje opruimen. Dat kon ik niet. Dus dat is pijn. Hele hevige pijn. Ik dacht heel lang na om iets te bedenken waardoor ik het wel zou kunnen. Pas toen ik me op een dag heel plezierig voelde heb ik die kamer opgeruimd. Ik dacht toen, nu ben ik sterker, nu kan ik er wel tegen. Straks zal ik weer verschrikkelijk verdrietig zijn, maar deze start is tenminste goed. En toen ik het had opgeruimd dacht ik: nu moet er hier iets gebeuren... een gevoel van... laat het hier even sneeuwen. En toen heb ik de vloer wit geschilderd. |
|