Een christelyk lied, behelzende het geloof, goede werken en de genade Gods
(18de eeuw)–Anoniem Christelyk lied, behelzende het geloof, goede werken en de genade Gods, Een– AuteursrechtvrijStem: Is de liefde zoet lyden.
Jonkman.
W At doed myn ontstellen,
Staag in myn gedagt,
dat my zo komt quellen,
Waar door ik versmagt,
By dag als ik waken,
By nagt als ik rust,
dan schyn ik te blaken,
Vol van minnelust,
Waar vind ik nog gratie,
Voor myn grillig hert,
die zoete temtatie,
die baard my groote smert.
Lest sprak ik een Susje,
Sint ben ik doorwond,
die schonk my een kusje,
Van haar roder mond,
Ik wilze gaan vryen,
En bieden myn Trouw,
So raak ik uit lyen,
Uit druk en rouw,
och! liefste Annaatje,
Myn leven vergaat,
Sint ik had een praatje,
Met u op de straat.
Dogter.
Wel Floris u klagen,
dat staat my niet an,
Ik heb geen behagen,
In eene Iongman,
Ik ben jong van jaren
En nog niet gezint,
om alree te paren,
Ik ben maar een kind,
Van ruim zestien jaren,
daar by ouderloos,
Wilt u moeite sparen,
So word gy niet boos.
Jongman.
U tintelende oogen,
Vol lonken van min,
U twee bruine oogen,
Staan in myn zin,
U blozende kaken
En u roder mond,
Mogt ik die genaken,
So waar ik gezond,
Met u corale lipppen,
Myn liefste Anna,
Ey! wilt daar me[e] klippen
Het woordje van ja.
Dogter.
U Haring wel Floris,
die braad hier niet gaar,
U Pap hier al goor is,
Gaat ziet na een aar
En spaart vry u beenen,
So hebje geen nood,
op dat gy u scheenen,
Hier niet blaau en stoot,
So slyt geen schoenen,
Alhier op myn trap,
Want gy hebt van doene,
U geld tot gelap.
Jonkman.
Al u spytig spreken,
dat doed my de dood,
Myn hart schynt te breken,
Van liefde zo groot,
Vergunt myn te strekken,
Myn leden regt uit,
op dat wy ons dekken,
Als Bruigom en Bruid,
Want gy hebt geen Vader,
of Moeder op Aard,
Laat ons dog te gader,
Weer worden gepaart.
Dogter.
Weg, weg met u razen,
Koop koek voor u geld,
Het zyn vizevazen,
die gy myn verteld,
Ik lag met u klagen
En spot met u pyn,
Gy kunt niet behagen,
de zinnen van myn,
Want ik stop myn ooren,
Voor al u geween,
Ik wil u niet hooren,
Vertrekt en gaat heen.
Jonkman.
Komt klein Venus wigje,
Weest gy de Piloot
En schiet met u schigje,
In haar teere schoot,
of gunt my genaden,
klein Cupido zoet,
of ik zal my baden,
In myn eigen bloed:
Adieu dan Leeuwinne,
Gy zyt al te straf,
Ik sterf door minne,
Myn leven snyd af.
|
|