Cahiers Nederlandse Letterkunde. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Cahiers Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 2]Confrontatie en distantie, het literaire werk van R. Blijstra
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingReinder Blijstra werd volgens zijn eigen zeggen nooit echt gewaardeerd in letterkundige kringen, hoewel men zijns inziens ook niet van een complete miskenning kon spreken. De critici hebben zijn werk inderdaad weinig besproken, de laatste jaren van zijn leven zelfs bijna helemaal niet meer. Veel recensies werden geschreven door zijn naaste medewerkers, dat wil zeggen redactieleden van Critisch Bulletin en Het Vrije Volk.Ga naar eindnoot1 Bij deze bladen heeft Blijstra belangrijke functies vervuld, respectievelijk als redacteur (1945-1957) en als chef van de kunstredactie (1945-1966). Ook heeft hij deel uitgemaakt van de redactie van het Maandblad voor Architectuur en Gebonden Kunsten. Daarnaast schreef hij onder andere in Forum, Ad Interim en NRC Handelsblad. Voor het gebrek aan een brede belangstelling zijn verschillende redenen te geven. Allereerst verwijderde Blijstra's werk zich van het grote publiek vanwege de abstractiegraad daarvan. Ten tweede ligt het accent bij hem voor het grootste deel op de ‘plot’ en slotonthullingen; voor enige stilistische verzorging blijkt deze auteur nauwelijks belangstelling te hebben.Ga naar eindnoot2 Voor hem is het woord allereerst een middel om van gedachten te wisselen; hij wenst zich verre van ‘mooischrijverij’ te houden (vgl. Simons 1976:11 e.v.). Dit gegeven draagt bij aan het eenzijdige karakter van zijn oeuvre. Misschien heeft ook Blijstra's uitdrukkelijke wens om zich afzijdig te houden van het literaire leven een rol gespeeld in het geringe succes dat hem ten deel viel. Hij ervoer deze wereld als benauwend en stelde de literatuur zélf boven het openbare literaire leven. Hoe dan ook: Blijstra's werk was geen commercieel succes. Bovendien oordeelde een aantal belangrijke schrijvers negatief over hem. Ter Braak leek zijn heroïek wat banaal te vinden en beoordeelde de roman Aanslag als ‘tweederangs’ (Ter Braak, 1937). Du Perron beschouwde Blijstra's werk aanvankelijk welwillend - in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Illustratie van A.C. Wiilink bij de bundel IJzeren vlinders (collectie UB Groningen)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1926 had hij nog samen met Blijstra en Van Ostaijen het tijdschrift Avontuur opgericht - maar keerde zich ten tijde van Forum ervan af. Dit met name naar aanleiding van Blijstra's kritiek op Een Hollandsch drama van Van Schendel (vgl. Blijstra 1935D). Vestdijk had problemen met de psychologische oppervlakkigheid in Blijstra's eerste roman (Vestdijk 1937). Men kan evenwel ook met recht stellen dat Blijstra ook een ‘hechte en zeer trouwe lezersgroep’ bezat (Simons 1976:6).Ga naar eindnoot3 Daarnaast heeft hij - ondanks de geringe verkoopcijfers - diverse prijzen in de wacht gesleept. Hij werd drie maal voor zijn letterkundige oeuvre en eenmaal voor zijn studies over architectuur bekroond; daarnaast werd hij tot Officier van Oranje Nassau benoemd.Ga naar eindnoot4 Reinder Blijstra (1901-1975) werd in Harlingen geboren; vandaar zijn - overigens weinig gebruikte - pseudoniem R. van Harlingen. Aanvankelijk wilde hij medicijnen studeren, maar hij stortte zich al snel in de wereld van de journalistiek en de uitgeverijen. Hij woonde een groot deel van zijn leven in Amsterdam, maar heeft ook enige jaren in Griekenland doorgebracht.Ga naar eindnoot5 Het reizen vormde een vast onderdeel van zijn levenspatroon. In 1927 debuteerde Blijstra met IJzeren vlinders, een reeks prozagedichten. Sindsdien heeft hij zich op de meest uiteenlopende manieren beziggehouden met de meest diverse onderwerpen. Hij heeft zich toegelegd op het schrijven van romans, novellen, verhalen, prozagedichten, toneel, ‘science fiction’, dialogen, reisimpressies en essays. Daarnaast publiceerde hij recensies over literatuur, beeldende kunst, televisieprogramma's, theateruitvoeringen, architectuur en films. Ook maakte hij verschillende vertalingen (onder andere van Le jardin des rochers van N. Kazantzákis) en een redactionele bewerking van een uitgave over het leven der dieren. In zijn kritisch werk gaf hij blijk van een brede belangstelling en maakte hij de indruk goed op de hoogte te zijn van het onderwerp dat hij bespreekt. Blijstra heeft zich in zijn literaire werk vooral geconcentreerd op de problematische verhouding tussen het individu en de samenleving en op de sociale implicaties daarvan. Hoewel we weten dat hij socialistische sympathieën hadGa naar eindnoot6, geeft zijn literaire en beschouwende werk een complexer te zien: met name een tendens om maatschappelijke problemen te behandelen op een wijze die zowel naar agnostische als naar existentialistische opvattingen verwijst. Voortdurend onderstreept hij in zijn verhalend proza de fundamentele onzekerheid van de mens met betrekking tot de grote vraagstukken. Daarnaast accentueert hij het gebrek aan inzicht in de hem omringende krachten, krachten die vaak van een onbekende oorsprong blijken te zijn. Meestal worden de alerte en verstandelijke personages dan ook door onvoorziene gebeurtenissen en gegevens buiten spel gezet. Maar er zijn ook geregeld existentialistische trekken in Blijstra's oeuvre aan te wijzen. Dit valt goed te begrijpen vanuit zijn schatplichtigheid aan Forum en vanuit de sfeer van de jaren '40-'45. Blijstra erkent uitdrukkelijk de eis van Ter Braak en Du Perron om zich als schrijver en als mens over actuele vraagstukken uit te spreken, een poëticale visie die hij onder invloed van de Tweede Wereldoorlog alleen maar sterker kon onderschrijven.Ga naar eindnoot7 Aldus zien we de volgende impasse als een vast terugkerend patroon in zijn werk verschijnen: enerzijds ontmoeten we de wens tot stellingname, die als erfenis van Forum en vanuit de conventies van het literaire existentialis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
me te begrijpen valt, anderzijds ziet Blijstra zich geconfronteerd met de onmogelijkheid om deze positie helder te formuleren en objectief te motiveren. Dit laatste wijst op een agnostisch wereldbeeld. Van enig engagement kan in zijn werk dan ook nauwelijks sprake zijn.Ga naar eindnoot8 Eerder zien we bij hem de neiging om de grote vraagstukken nogal afstandelijk en filosofisch te beschrijven, een distantie die overigens veel lezers afgeschrikt heeft. In de behandeling van deze thematiek staan vaak de complexiteit en de onduidelijkheid van het gestelde probleem en de oplossingen daarvoor op de voorgrond, zodat Simons met recht opmerkt: Als schrijver heeft Blijstra zich vrijwel uitsluitend met de problematiek van het mensdom bezig gehouden, met de vaak zo onbegrijpelijke situaties waarin de mens geplaatst wordt en de wijze waarop hij voortdurend moet kiezen om zijn plaats in de samenleving te handhaven en te rechtvaardigen (Simons in Blijstra 1977B: 5). Opvallend vaak accentueert Blijstra in zijn essayistische werk dan ook de snelle ontwikkelingen op technisch, wetenschappelijk en maatschappelijk niveau, die het de moderne mens - en zeker de schrijver die de grote vraagstukken wenst te behandelen - bijna onmogelijk maken principiële uitspraken te doen (vgl. Blijstra 1951E:122 en 1953A:171). Al aan het eind van de jaren veertig stelt hij dat de kunstenaar niet langer een universele geest kan zijn en dat hij daarom niet meer boven de partijen kan gaan staan (Blijstra 1949K). In Blijstra's autobiografische notities, geschreven aan het eind van zijn leven, lezen we enerzijds zelfverwijten, omdat hij zich te weinig in zijn werk over het leed van de wereld uitgesproken heeft, anderzijds het verweer dat het hem ging om een algemenere problematiek, namelijk die van ‘“de” mens in “de” situatie’ (Blijstra 1975A:11 en 1977B:68). Ook hier zien we dus de spanning tussen de wil tot steilingname en de gelijktijdige wens tot distantie ten aanzien van de beschreven problematiek. Deze verwijdering heeft beslist te maken met de onmogelijkheid de implicaties van de beschreven situatie te overzien en een oordeel daarover uit te spreken. Daarnaast speelt de gedachte dat de mens - zonder zich daar altijd bewust van te zijn - onder invloed van extreme situaties van identiteit kan wisselen, een belangrijke rol in deze impasse. Titels als Iemand is de ander, Het slachtoffer was de dader en Ik ben het zelf niet wijzen op de metamorfose die de personages in Blijstra's werk kunnen ondergaan. In zijn oeuvre wordt bijvoorbeeld frequent de invloed van dictatoriale systemen op het individu beschreven. Door deze identiteitsveranderingen kunnen Blijstra's personages geen duidelijke principiële posities innemen. Het is in dit verband opvallend dat niet het geografische terrein van de Tweede Wereldoorlog, maar onbekende regionen het decor van deze beschrijvingen vormen. Blijstra stelde immers dat tijdens de jaren '40-'45 de werkelijkheid minder complex was dan twee decennia later. Het belang van Blijstra's oeuvre ligt met name in zijn kritische werk, verder in het feit dat hij het genre van de dialoog in de Nederlandse literatuur van nieuwe impulsen voorzag en ten slotte in een klein aantal proza-werken, waarin zijn analytische vermogen en de aandacht voor de ‘Lebenswelt’ van de lezer met elkaar in balans zijn.Ga naar eindnoot9 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Blijstra's poëticale positieBlijstra heeft zich tamelijk uitvoerig uitgelaten over de volgende poëticale thema's: de auteur, het literaire werk, de lezer, de criticus en de ontwikkelingen van het literaire werk in de twintigste eeuw. In zijn posities valt een verschuiving waar te nemen van de standpunten van Forum naar die van het literaire existentialisme en ten slotte naar de beginselen van het agnostische wereldbeeld. In de jaren dertig stelt hij zich ferm op het standpunt dat Ter Braak en Du Perron verdedigd hebben: de auteur moet onverbloemd zijn visie op de grote menselijke vraagstukken ontvouwen met de bedoeling de lezer tot stellingname te bewegen. De schrijver moet kortom iets te zeggen hebben en dient zich in deze taak ver van ‘mooischrijverij’ en experimenten te houden.Ga naar eindnoot10 Uit het volgende citaat blijkt Blijstra's affiniteit met de beginselen van Forum en worden - in het accent op observatie en distantie - ook enige modernistische aspecten, zoals geformuleerd door Fokkema en Ibsch, zichtbaar. Het is niet zoo moeilijk een vlag te hijschen en hoera te schreeuwen, het is heel wat moediger zijn schouders op te halen en te bekennen, dat men het nog niet weet, dat men nog moet kijken, luisteren, waarnemen en het gevaar onder ogen ziet, zonder in een soort paniekstemming zich de kelen schor te schreeuwen, met van enthousiasme vertrokken gezichten, die zoo gemakkelijk verstarren tot een angstige grijns (Blijstra 1937E: 332-333). Opvallend genoeg beweert Blijstra in 1947 dat de ruggengraat van de naoorlogse literatuur nog altijd door Ter Braak, Du Perron, Busken Huet en Multatuli gevormd wordt (Blijstra 1947H; vgl. ook Blijstra 1948D en 1950D). Ook zijn voorkeur voor het reizen kan men met de keuze voor het kosmopolitisme van het modernisme in verband brengen. Hij zag het reizen als een mogelijkheid om te ontsnappen aan het benauwde culturele klimaat in Nederland. Beslist afwijkend van het Forum-standpunt is echter zijn gedachte dat het onderscheid tussen vorm en inhoud onhoudbaar is (Blijstra 1938K: 138). Ook zijn visie dat de mens en de schrijver tijdens de interpretatie van diens tekst gescheiden moeten blijven, wijkt af van de visie van Ter Braak en Du Perron: Het is zelfs de vraag of men altijd de uitlatingen van de schrijver zelf ten opzichte van zijn werk letterlijk mag nemen: zijn ‘verklaring’ immers moet altijd bij de idee die hem bezielde ten achter blijven, aangezien zijn arbeid, indien dit niet het geval is, gevoeglijk achterwege had kunnen blijven (Blijstra 1956D, zie ook Blijstra 1975A: 18). Hoewel Blijstra de beginselen van Forum nooit geheel verloochend heeft, spreekt hij zich na 1950 duidelijker uit voor de betrokkenheid van de schrijver bij de actuele politieke situatie en onderschrijft hij Camus' standpunt dat politieke actie en artistieke schepping ‘de twee aangezichten zijn van hetzelfde verzet tegen de chaos in de wereld’ (Blijstra 1950C: 499). In het zojuist genoemde opstel uit hij echter ook zijn twijfels over het existentialisme - dat hij elders overigens tussen 1945 en 1955 situeert - en worden de eerste tekenen van zijn agnosticisme en zijn twijfel aan de reikwijdte van het menselijke kennen manifest: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De letterkundige is de enige universele geest, die zich tot taak stelt, of althans behoort te stellen de uitingen van de menselijke geest samen te vatten, een synthese te geven. In die zin is onze literatuur meer dan ooit op weg een ‘littérature engagée’ te worden. Het is echter de vraag of de letterkundige, wanneer de maatschappij ingewikkelder en de wetenschap gespecialiseerder wordt, tot dit alles nog in staat zal zijn (Blijstra 1950C: 498).Ga naar eindnoot11 De auteur moet volgens Blijstra allereerst door verwondering gedreven zijn en zich op kwesties richten die hem persoonlijk geraakt hebben. Hij dient echt iets op zijn hart hebben, anders zal hij nooit in staat zijn de lezer te ontroeren. Het object van deze gedrevenheid ziet Blijstra meestal in de zogenaamde ‘condition humaine’ van de mens in het algemeen gelegen, omdat literaire verwerkingen van al te persoonlijke ervaringen zijns inziens afstotend werken. Hij verlangt van de schrijver dat deze zich van het tonen van zijn emoties onthoudt en ook zijn persoonlijke visies op de achtergrond houdt. Het hoofddoel moet zijn de lezer tot reflectie en bezinning bewegen, wat zeker niet het opdringen van een visie impliceert. Fel zet Blijstra zich dan ook af tegen de tendens die hij vanaf 1940 in de Nederlandse letteren signaleert, namelijk de presentatie van persoonlijke bevindingen en levensbeschouwingen door de schrijver, die niet of nauwelijks contact gehad blijkt te hebben met de hem omringende werkelijkheid.Ga naar eindnoot12 Onze schrijvers, ook de beste, negeerden de maatschappelijke problemen of als ze zich er mee bemoeiden, zagen ze deze van een reeds van te voren vastgesteld standpunt: zij slaagden er veelal niet in deze tot uitdrukking te brengen in een dramatisch conflict (Blijstra 1954C: 498; vgl. ook Blijstra 1954B: 10). Blijstra pleit er daarom voor dat de schrijver zijn individuele situatie overstijgt, bijvoorbeeld door zich te verdiepen in wetenschappelijke en sociale problemen (vgl. Blijstra 1955C: 413,1956/57H: 531). Niet alleen van de auteur die zijn emoties tentoonspreidt, maar ook van de schrijver die in zijn werk ‘preekt’ of op extra-literair niveau te uitdrukkelijk zijn poëticale beginselen poneert, neemt Blijstra afstand.Ga naar eindnoot13 Hij legt weliswaar een klein accent op de artistieke verzorging van het gestelde probleem, maar de volle nadruk blijft bij hem op de inhoud van het literaire werk liggen; iets dat werkelijk belang heeft, kan zijns inziens nooit mooi gezegd worden (Blijstra 1934A: 357). De genoemde distantie ten opzichte van het individuele geldt ook voor de zogenaamde geëngageerde literatuur. De auteur dient weliswaar betrokken te zijn bij de politieke en filosofische problemen van zijn tijd, maar hij moet daarnaast zijn observaties - hoewel hij daarbij door de complexiteit van de werkelijkheid tegengewerkt wordt - op een objectieve wijze in zijn werk synthetiseren. Zelfs voor fantastische literatuur geldt dat ze zich niet te veel van de concrete werkelijkheid mag verwijderen (Blijstra 1938B: 18). Door dit accent op distantie en synthese neigt de auteur binnen de opvattingen van Blijstra naar wijsgerige abstractie, maar niet zoals de filosoof, omdat de schrijver zijn visie op de werkelijkheid niet in stellingen dient te formuleren (Blijstra 19511: 357).Ga naar eindnoot14 In die zin zou de schrijver over visionaire eigenschappen moeten beschikken, omdat hij een zeker beschouwelijk perspectief aan de lezer kan bieden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men zou Blijstra echter verkeerd begrijpen als men meende dat hij een verheven en romantisch beeld van de kunstenaar zou huldigen, een beeld dat alleen al door zijn accent op de nuchterheid en het vermogen tot abstractie en analyse dat de schrijver behoort te bezitten, ontkracht wordt. Hij verzet zich tegen de auteur die zich als een magiër presenteert en stelt daar het beeld van de kunstenaar als handwerksman tegenover (Blijstra 1950D en Blijstra 1975A: 17). Blijstra laat er geen twijfel over bestaan dat voor hem het inzicht, de synthese en de analyse boven emoties, woordkunst en experimenten te verkiezen valt. Uiteindelijk gaat het om de inhoud van het literaire werk, want - zo stelt hij - geen enkele schrijver bedenkt eerst de stijl: integendeel, eerst ontstaat op min of meer mystieke wijze een gegeven en dat gegeven wordt dan zoo goed mogelijk uitgewerkt (Blijstra 1938K: 139).Ga naar eindnoot15 Blijstra acht het dus wenselijk dat de schrijver afstand neemt ten opzichte van zijn persoonlijke gevoelens en inzichten. Natuurlijk kan deze in de door hem beschreven stand van zaken niet neutraal blijven en speelt de complexe werkelijkheid hem parten. Niettemin pleit Blijstra ervoor dat de schrijver niet als een gevoelig mens, maar als een objectief observator in zijn werk terug te vinden is (Blijstra 1938H: 323).Ga naar eindnoot16 Uit de vele gedachten over het fenomeen ‘de schrijver’ blijkt hoezeer Blijstra conform de beginselen van Forum het accent op de maker van het literaire kunstwerk legt. Toch is het onjuist te stellen dat hij geen oog heeft voor het zelfstandige karakter van de tekst. De afstand die de auteur zowel tot zijn emoties als tot de werkelijkheid dient te bewaren, kan deze autonomie verzekeren. In dit verband stelt hij dat ook in het toneelstuk de werkelijkheid niet te dicht benaderd mag worden, opdat de begoocheling behouden blijft (Blijstra 1951B: 399). In de autobiografie geldt eveneens de noodzaak tot distantie ten opzichte van de persoonlijke ervaring (Blijstra 1952D: 553 en Blijstra 1948N). Dezelfde visie zien we terug in Blijstra's recensies van historische romans. Herhaaldelijk stelt hij vast dat de voorwaarde voor dit genre - de dienstbaarheid aan de historische feiten - tegelijk de zwakte ervan vormt (Blijstra 19381: 216, Blijstra 1947E: 411). Blijstra trekt een duidelijke scheidslijn tussen de bedoelingen en de drijfveren van de schrijver enerzijds en het kunstwerk anderzijds, dat hij definieert als een mededeling in gebonden vorm van complexe gedachten en gevoelens aan de lezer (Blijstra 1956B: 21).Ga naar eindnoot17 Hij bevestigt het gegeven dat in een werk altijd persoonlijke gevoelens zijn doorgedrongen, maar het gaat hem te ver om de drijfveren en intenties van de schrijver te gaan achterhalen. In dit verband keurt hij dan ook het lezen van de brieven van de auteur af (vgl. Simons 1976: 9 en Blijstra 1953B). Daarnaast sluit hij niet uit dat een andere interpretatie dan die van de auteur zelf geldig kan zijn. In het algemeen lijkt Blijstra een balans tussen diverse tendensen te willen bewaren. Het literaire werk moet zich niet te veel van de concrete mens en het alledaagse woord verwijderen. Met kracht wijst hij op het gevaar van een geheel van literaire werken dat slechts door een kleine groep van ingewijden gelezen wordt.Ga naar eindnoot18 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit verband hekelt hij frequent de esthetische posities van bijvoorbeeld de Tachtigers en Couperus en stelt daar het primaat van de betekenis en van de taal als overdrachtsmiddel tegenover. De tijd van de pure schoonheid in de letteren is voorbij, het heeft geen zin na te gaan, welke van de beroemde auteurs uit de standaardwerken der letterkundige geschiedenis ons iets te zeggen hebben. Men moet kiezen of delen: mooie woorden blijven mooie woorden, het woord heeft alleen zin door zijn betekenis (Blijstra 1947T).Ga naar eindnoot19 Het idee van distantie moet er in Blijstra's opvatting toe leiden dat de tekst boven het waargenomene uitstijgt. Zo stelt hij dat een werk waarin de schrijver zich beperkt tot de behandeling van sociale misstanden nooit enige betekenis kan hebben (Blijstra 1951D: 12). Kortom, het kunstwerk dient gedistantieerd en geabstraheerd de grote (naoorlogse) vraagstukken te behandelen; het dienen van schoonheid is daarbij taboe.Ga naar eindnoot20 Aldus hoopt Blijstra het door hem gepropageerde evenwicht te behouden. Opvallend in dit verband is zijn onderscheid tussen het verhaal waarin de auteur door te betogen, bekennen of getuigen de lezer naar zijn gedachtenwereld hoopt te verplaatsen, en de vertelling waarin een geschiedenis beschreven wordt die min of meer losstaat van zijn persoonlijke ervaring (Blijstra 1952F: 496-497). Bij een te geringe afstand tot de werkelijkheid van de schrijver ontstaat het gevaar van ‘binnenhuisjesgezelligheid’ en ‘alcovenesthetiek’ (Blijstra 1934B: 221). Goede kunst verstoort volgens Blijstra de gezapigheid van de burgerij en heeft als zodanig een sociale functie. Geheel in de lijn van de poëticale opvattingen van Forum ligt Blijstra's gedachte dat waardevolle literatuur niet voor het grote publiek bestemd is. In 1934 schrijft hij dat het ‘vulgus’ nooit iets voor kunst gevoeld heeft en ook nooit enige smaak daarvoor zal ontwikkelen, dit in tegenstelling tot de beschaafde mens die hij omschrijft als ‘de man met een middelbare-schoolopleiding’. Aan hem is immers het ‘brevet van competentie [...] officieel verleend’ (Blijstra 1934A: 354).Ga naar eindnoot21 De aldus omschreven lezer vormt de noodzakelijke schakel in het proces van betekenisoverdracht. De auteur legt immers bepaalde intenties in een gedistantieerde vorm voor aan de lezer, die op zijn beurt het werk herschept (Blijstra 1948G). Dieper gaat Blijstra in op de professionele lezers: journalisten en critici. De eerste groep moet vlug geschreven en voor iedereen begrijpelijke teksten afleveren. Volgens Blijstra zou de journalistieke stijl het al te esthetische proza van na de oorlog kunnen inspireren (Blijstra 1946G: 337-339). De criticus heeft hij een andere plaats toebedeeld, hetgeen te maken heeft met de oorsprong die dit beroep zijns inziens heeft. Blijstra stelt dat hier van een uit nood geboren beroep sprake is, omdat de moderne mens zonder de hulp van een literaire gids niet langer in staat is het kunstwerk zelfstandig te benaderen en het grote veld van alle kunstzinnige expressies te overzien. Deze gedachte valt weer vanuit Blijstra's agnostische positie te begrijpen. De criticus dient evenwel in deze functie als gids allereerst zakelijke informatie te geven en niet direct culturele of wijsgerige visies te presenteren, zodat de lezer ruimte blijft houden voor eigen interpretaties. Blijstra verwacht van de criticus dat hij het besproken werk grondig bestudeert en dat hij zich daarbij in eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
instantie op de inhoud daarvan richt. Over het algemeen is Blijstra negatief over de critici van zijn tijd. Volgens hem willen ze alles in hun schema's passen en concentreren ze zich niet op het werk zelf, maar op het hoe en waarom er omheen. De kritiek is zijns inziens bezig ‘een peil te benaderen, waarbij zij geen onderscheid meer weet te maken tussen een gezellig kroegje en een tempel der muzen’ (Blijstra 1953E: 58). Daarnaast stelt hij dat in het kleine Nederland alle critici en letterkundigen elkaar kennen, waardoor een benauwd klimaat is ontstaan. In tegenstelling tot de situatie in de Verenigde Staten kent ons land volgens hem feitelijk geen literaire kampen, waardoor men in de kritiek te maken krijgt met ongedifferentieerde visies. Ook hier spreekt Blijstra dus weer impliciet zijn afkeer uit van het openbare literaire leven (vgl. ook Blijstra 1975A: 17). Over de literatuur van de twintigste eeuw - het werk van de Forum-generatie uitgezonderd - oordeelt Blijstra over het algemeen niet onverdeeld positief. Hij wijst het romantisch realisme van na de oorlog af en de avantgardistische experimenten van na 1945 beschouwt hij als achterhaald. Rond 1919 - zo stelt hij - schrok de burgerij nog op van het ‘lawaai’ van de kubisten, maar na 1945 kan men niet langer in alle naïviteit hetzelfde effect bereiken (Blijstra 19450151). Vóór de wereldoorlog had Blijstra evenwel de kunstenaar nog een gebrek aan idealisme en een overmaat aan conformisme verweten; in 1934 pleit hij hartstochtelijk voor de noodzaak om de burgerij te shockeren (Blijstra 1934A: 355).Ga naar eindnoot22 Niettemin betreurt hij het dat de opkomst van nieuwe literaire generaties met steeds meer geweld gepaard gaat en verwijt hij de jongeren die rond 1950 debuteren ongemotiveerd agressief gedrag (Blijstra 1956/57H: 532). Een bredere tendens in zijn kritieken is de gedachte dat dit fenomeen geen universeel gegeven meer is; men denkt verschillend over vanouds gewaardeerde schrijvers en toont bovendien geen respect meer voor deze traditioneel als eminent beschouwde groep (zie b.v. Blijstra 1934A: 354-355). Over het literaire existentialisme heeft Blijstra zich niet uitgebreid uitgelaten. Hij levert kritiek op Blamans Op leven en dood vanwege de zwakke plot en het gebrek aan afstand tussen de wereld van de roman en die van de schrijfster, maar hij beschouwt haar ook als een bekwaam auteur (Blijstra 1954C: 498). Eenzelfde ambiguïteit omgeeft de schaarse kritieken die hij aan Camus en Sartre gewijd heeft.Ga naar eindnoot23 Negatief is hij over Camus' Caligula; hij beschouwt de personages uit dit toneelstuk als ongeloofwaardige figuren, die niets met de historische werkelijkheid te maken hebben (Blijstra 19491). Daarnaast stelt hij dat Camus en ook Sartre de problematiek rond het handelen te zeer tot het domein van de ethiek hebben ingeperkt (Blijstra 1953A: 177). Over Camus' visie op de vrijheid van de kunstenaar is hij evenwel weer opvallend positief (Blijstra 1950B: 386). Ook met de gedachte dat de schrijver bij het maatschappelijke gebeuren betrokken dient te zijn, kan Blijstra - zoals we gezien hebben - instemmen. Deze positie lijkt hem dicht bij Sartre te brengen, maar op beslissende momenten kan men verschillen in opvatting met diens geschriften vaststellen. Hij prijst weliswaar Sartres intelligentie en diens vermogen tot het ontleden van de menselijke psyche, maar staat afwijzend tegenover het zijns inziens onverantwoordelijke accent op het sadisme van deze Franse denker. Blijstra stelt dat Sartre ons slechts een beperkt deel van onszelf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
R. Blijstra (1901 - 1975)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toont, een deel dat wij zelf ook zouden verachten (Blijstra 1948F).Ga naar eindnoot24 Elders betitelt hij de Franse auteur als een ‘sensatieschrijver’ en hekelt hij diens Les mains sales (Blijstra 1949A: 369 en 1950D). Ondanks het feit dat Sartre volgens Blijstra één van de belangrijkste schrijvers van zijn tijd is, beschouwt hij de personages uit dit toneelstuk als geconstrueerd. Een soortgelijk verwijt richt hij tot Simone de Beauvoirs Les mandarins. Hij beoordeelt deze roman namelijk als een intelligent werk, maar stelt daarnaast dat de beschreven personages, vanuit de arbeider bezien, vreemden zijn.Ga naar eindnoot25 Hierboven signaleerde ik Blijstra's inzet om ‘science fiction’ in de Nederlandse letteren als een volwaardige literatuursoort geaccepteerd te krijgen. Opvallend is evenwel dat hij, ondanks vele pleidooien (vgl. Blijstra 1958B) en ondanks het gegeven dat hij het ook zelf beoefende, toch ernstige twijfels had bij dit genre.Ga naar eindnoot26 Deze kanttekeningen hebben wederom te maken met zijn zoeken naar evenwicht tussen distantie en betrokkenheid. Zo kan Blijstra beweren dat de ‘science fiction’ weinig waarde heeft, omdat de schrijver van dit genre - dit in tegenstelling tot de streekroman, die Blijstra overigens maar matig waardeert - zich van de sociale realiteit verwijdert (Blijstra 1954B: 1 en volgende). Daarnaast hekelt hij de lage wetenschappelijke kwaliteit die veel van dit soort boeken zouden kenmerken. Vaak blijft het volgens hem bij ‘steriele dagdromen’ en bij ‘pseudo-geleerdheid’ (Blijstra 1954B: 6-7). In hetzelfde essay beweert hij: Slechts weinigen zijn in staat met uitschakeling van de onmiddellijke levenservaring problemen uit het werkelijke leven te verbeelden zonder gevaar te lopen door die verbeelding zelve te worden overmand (Blijstra 1954B: 10). Indien evenwel de verbeelding binnen de perken blijft en de band met de concrete werkelijkheid behouden blijft, kan ‘science fiction’ ons net als de parabel - zo betoogt Blijstra - bewegen om na te gaan denken over onze toekomst. In dat geval zou de eigenlijke functie van het literaire werk - de uitnodiging tot reflectie - behouden blijven. Volgens hem kunnen in dit genre namelijk veel problemen duidelijker gesteld worden (vgl. Blijstra 1970: 14). Daarnaast zou ‘science fiction’ ook als een satirisch wapen of als humoristisch geschrift kunnen fungeren. De snelle opkomst van dit genre na de Tweede Wereldoorlog verklaart Blijstra uit het gegeven dat sinds 1945 de maatschappij zich sneller ontwikkelde dan de mens kon bijhouden (Blijstra 1970: 13). Aldus kan men ook in deze verklaring sporen van zijn agnostische positie ontdekken, aangezien hij hier wederom - zij het impliciet - stelt dat de mens na 1945 niet langer in staat blijkt de situatie te overzien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Een algemene typering van Blijstra's literaire werkIn Blijstra's literaire werk domineert de spanning tussen de principes van de enkeling en de overtuigingen van de groep waarin die verkeert. De confrontatie wordt meestal binnen een ethische en sociale invalshoek gesitueerd. Men kan daarbij een onderscheid maken tussen het niveau van de existentiële thematiek in de relatie tussen het individu en de maatschappij en het niveau waarop deze thematiek vanuit agnostische posities uitgewerkt wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het eerste niveau spelen zich de gebruikelijke existentiële problemen af. Het accent valt hier grotendeels op de inhoud. Het tweede niveau manifesteert zich voor een deel in de narratieve procédés. Door de plot bijvoorbeeld te laten spelen in gebieden en op momenten die ver verwijderd zijn van de spatio-temporele kaders van de lezer, weet Blijstra de door hem gepropageerde afstand ten opzichte van de beschreven problematiek te bewaren, in de hoop op een onpartijdige benadering. Deze objectieve positie lijkt ingegeven door het gebrek aan een definitief inzicht in de problemen waar de personages mee worstelen. Vaak speelt Blijstra's verhalend proza zich af in een verre en onbekende toekomst of in een historische situatie - veelal die van de Griekse oudheid - die zich opzettelijk van de ‘Lebenswelt’ van de lezer lijkt te verwijderen. Ook de plaatsen waar de actie zich afspeelt, blijven meestal vaag of onbekend. Soms verwijzen de beschreven locaties op een onbestemde wijze naar bekende gebieden, maar veel vaker sluiten ze - met name in zijn ‘science fiction’ - niet aan bij de situatie van de lezer. Door deze distantie hoopt Blijstra ook te tonen dat de beschreven problematiek min of meer van alle tijden is en zich overal kan manifesteren. Daarnaast zien we dat in zijn werk geregeld een zogenaamd ‘meta-standpunt’ ten opzichte van de beschreven situatie ingenomen wordt. Men denke hier aan het onderbreken van dialogen door commentaar daarop te leveren, met de bedoeling de posities van bepaalde personages te relativeren. Hierdoor hoopt Blijstra de veelzijdigheid en de relativiteit van de werkelijkheid te tonen. Dit procédé heeft hij vaak in zijn werk toegepast (vgl. Blijstra 1959A, 1967 en 1972B). Ook de techniek van de raamvertelling valt vanuit deze opzet te begrijpen (vergelijk bijvoorbeeld Blijstra 1964B). Ook de intertextuele verwijzingen naar Goethe en Pirandello zijn een manier om de beschreven situatie te relativeren (vgl. Blijstra 1967 en 1974B). Maar er komen meer distantie-technieken in zijn werk voor. Frequent verschijnt een alwetende verteller, die op cruciale momenten - zij het vaak impliciet - de naar voren gebracht opvattingen relativeert. Over het algemeen zijn de personages spreekbuizen van bepaalde ethische visies.Ga naar eindnoot27 De verteller bevestigt of ontkent zelden de ingenomen standpunten en geeft daarmee blijk van zijn fundamentele onwetendheid. Hoewel het accent op de morele houding van het personage typisch is voor het literaire existentialisme, valt de genoemde relativering van deze posities en het principe van de onpartijdige en alwetende verteller buiten de poëticale beginselen van deze stroming. Ook de circulaire verhaalstructuur, waarin tegengestelde principes van twee personages aan het slot van Blijstra's teksten gepermuteerd worden, wijst op agnostische tendensen (vgl. ook Kappelhof-Schenkel in Simons 1976: 62). Het kan ook zijn dat beide posities, als onhoudbaar, worden opgegeven. Hieronder zal ik dieper ingaan op een aantal werken van Blijstra die goed met de conventies van het literaire existentialisme in verband zijn te brengen. Maar eerst wil ik een aantal algemene kenmerken uit zijn oeuvre behandelen die vanuit de genoemde stroming te begrijpen zijn, maar door Blijstra's agnostische positie evenwel een ander accent krijgen. Een duidelijk literair-existentialistisch kenmerk in Blijstra's werk is de dialoog, omdat aan de hand van dit stilistische middel de confrontatie tussen het individu en de medemens goed getoond kan worden.Ga naar eindnoot28 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vaak zien we in de beschreven gesprekken hoe machtig de ongrijpbare medemens blijkt. Het individu blijft dan ook beroofd van zijn waardigheid en zijn vrijheid achter (zie b.v. Blijstra 1964A). In andere gevallen blijkt er een plaatsverwisseling van de macht te zijn geweest: de onderworpene wordt heerser, de dictator slaaf (vgl. Blijstra 1961, 1971 en 1976; zie ook Smeding in Simons 1976: 30). Blijstra's dialogen gaan meestal niet over concrete problemen, maar over abstracte en filosofische onderwerpen, zoals waarheid, leugen, vrijheid, authenticiteit en macht. Telkens blijken de ingenomen posities ten aanzien van existentiële problemen evenwel te verschuiven, zodat er een agnostisch wereldbeeld zichtbaar wordt. Het zal duidelijk zijn dat door dit procédé het volle accent bij Blijstra valt op het denken en niet op het handelen van de personages. Hierdoor verkrijgen zijn dialogen een socratisch karakter.Ga naar eindnoot29 Inhoudelijk ligt in Blijstra's werk een groot accent op de grenssituatie, zoals die ook in het literaire existentialisme beschreven is. De personages verplaatsen zichmeestal onopzettelijk - schoksgewijs van het rustige alledaagse leven naar de gevaarlijke arena waar de strijd met de medemens aangegaan dient te worden (vgl. Blijstra 1945B). Hier vecht het personage op leven en dood tegen krachten en machten waar hij nauwelijks tegen opgewassen is. Tamelijk frequent vindt er -conform de literair-existentialistische conventies - een confrontatie plaats tussen de vrijheid van het individu en die van zijn medemens. Tegelijk wordt er door de verteltechniek afstand genomen van de beschreven situatie. Allereerst door de emotieloze wijze waarop het beschrevene geobserveerd wordt (vgl. ook Anoniem 1966). Ten tweede is de grenssituatie zelden of nooit de Tweede Wereldoorlog of een ander bekend gewapend conflict dat in het literaire existentialisme gethematiseerd is.Ga naar eindnoot30 In Blijstra's werk gaat het veeleer om extreme situaties die door hun existentiële lading de lezer weliswaar vertrouwd zijn, maar tegelijk in een onbekende spatio-temporele context geplaatst zijn. Vaak ook leggen grenssituaties minder druk op het individu dan in de teksten van het literaire existentialisme (vgl. Blijstra 1956A). Hierdoor blijven de personages in staat om een gedistantieerde houding aan te nemen en worden de intriges aldus omgeven met een sfeer van belangeloosheid (vgl. Blijstra 1956A). Ten derde zien we ook dat niet alleen de medemens, maar ook onbekende krachten zoals de overmacht en het toeval de grenssituatie beslissend beïnvloeden. Zo ligt in Hoogtevrees het accent op natuurkrachten die de personages als bedreigend ervaren. De mens blijkt in Blijstra's werk vaak in de natuur met zijn kwetsbaarheid geconfronteerd te worden (vgl. Blijstra 1946A, 1954A en 1974A). Deze tendens loopt niet parallel met de poëticale beginselen van het literaire existentialisme, waarin immers bijna uitsluitend de strijd met de ander gethematiseerd is. De afloop van de grenssituaties in Blijstra's werk heeft een drietal specifieke kenmerken. Ten eerste valt het accent niet - zoals in het literaire existentialisme - op de uiteenzettingen tussen twee vrije individuen, maar op de fundamentele onkenbaarheid van de situatie. De personages gaan aan onwetendheid ten onder en worden door overmacht ontwapend. Vaak zelfs hebben ze deze ondergang direct aan zichzelf te wijten (vgl. ook Varangot 1956). Blijstra's personages kunnen weliswaar niet alle aspecten van de situatie overzien, maar toch is hun onoplettend- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid er nogal eens de oorzaak van dat ze door onverwachte gebeurtenissen in het nauw worden gedreven. Ten tweede blijkt vaak dat subversieve figuren uiteindelijk door de gezagsdragers ingerekend worden. Uit deze opzet spreekt een impliciete ethiek, namelijk dat de gevestigde orde het onrecht zal overwinnen (vgl. Blijstra 1946D en 1972A), en in die zin is bij Blijstra de beruchte 'ander' uit het literaire existentialisme dwingend aanwezig.Ga naar eindnoot31 Maar in die stroming valt het accent juist op de morele overwinning van dit soort personages op de ethiek van de burgerij. Ten derde is er niet altijd sprake van de in het literaire existentialisme zo gebruikelijke overgang van de grenssituatie naar het engagement, waarbij de personages zich onder de druk van de gewijzigde omstandigheden bewust van hun voormalige activiteiten en van hun eigen verantwoordelijkheid daarin. In Blijstra's oeuvre domineert niet het engagement waaruit een - hernieuwd - inzicht in de grenssituatie spreekt, maar het blijvende en vaak onopgehelderde dilemma. De grenssituatie lost zich op in existentiële misverstanden en gebrek aan inzicht. Hoewel het existentiële misverstand - als de onvoorziene botsing tussen twee intenties - op zichzelf genomen een vast kenmerk van literair-existentialistische teksten is, wordt deze confrontatie in Blijstra's werk geradicaliseerd, dat wil zeggen: de personages worden niet zozeer geconfronteerd met de vijandige bedoelingen van de ander, maar met onthullingen waarvan de oorsprong hun onbekend blijft. De mens in Blijstra's oeuvre kan zich niet engageren, omdat hem geen inzicht in de aard van het misverstand geboden wordt. Zelden komt hij tot gerichte keuzes, aangezien de situatie voor hem onbegrijpelijk en ondoorzichtig blijft. Op deze fragiele status zoeken de personages naar een modus vivendi (vgl. ook De Jong in Simons 1976: 22).Ga naar eindnoot32 Diagnose geeft een goed beeld van wat ik hier bedoel. Deze novelle gaat over een zekere Vincent, die op bezoek komt bij zijn vriend Arthur, een internist. Deze medicus is getrouwd met Mildred; Vincent heeft vroeger vergeefs geprobeerd deze vrouw te veroveren. Arthur constateert maagkanker bij zijn vriend en schat diens levensduur nog op één jaar. Vincent op zijn beurt voelt zich door dit slechte nieuws een buitenstaander worden en lijdt aan zijn toestand. Om zeker van zijn diagnose te zijn, besluit Arthur opnieuw foto's van het gezwel van zijn vriend te nemen, in de hoop alsnog een onschuldige aandoening te constateren. Zijn verwachting wordt inderdaad bewaarheid en Vincent leeft enigszins opgelucht verder. Aan het slot van Diagnose krijgt de lezer evenwel via een distantiërende narratieve techniek een nieuw licht op de zaak. In een soort epiloog, die als een meta-commentaar op de gebeurtenissen fungeert, staat namelijk de volgende bekentenis van Arthur. Hij heeft, in overleg met collega's, Vincent wijs gemaakt dat die slechts een maagzweer had, hoewel het inderdaad kanker was, in de hoop dat zijn vriend zich geestelijk zou herstellen. Inmiddels blijkt Vincent te zijn overleden. Arthur beweert echter dat hij in naam van de vriendschap gehandeld heeft en dat hij het leed van zijn vriend niet kon verdragen. In deze novelle is dus sprake van een grenssituatie - het bericht van de ongeneeslijk ziekte - en van de controle daarop door de ander, in dit geval een arts. Arthur heeft immers door zijn gedrag een voor Vincent onomkeerbare - en zoals aan het slot ook blijkt - ondoorzichtige situatie geschapen. De lezer van Blijstra's novelle krijgt overigens aanwijzingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat Arthur uit wrok jegens Vincents vroegere toenadering tot Mildred zijn diagnose opzettelijk verkeerd gesteld heeft; daar heeft zijn vriend evenwel geen weet van. Aan Vincent blijft immers de ware toedracht onbekend en dus gaat hij met een existentieel misverstand - het contrast tussen zijn visie op zijn ziekte en de juiste diagnose - het graf in. Tot betrokkenheid met zijn situatie kan hij niet komen, omdat hij misleid werd. In het verlengde van de hierboven genoemde specifieke vermenging van existentialistische en agnostische tendensen in Blijstra's werk ligt het motief van de driehoeksrelatie. Meestal betreft het hier twee mannen die een - niet per se amoureuze - relatie met dezelfde vrouw onderhouden. Vaak is één van de drie personages niet op de hoogte van de bedoelingen van de andere twee. Daarnaast kan hij hun intenties onderschatten (vgl. Blijstra 1947A). Deze situatie leidt tot talrijke misverstanden en dilemma's. In de meeste gevallen wordt het personage uiteindelijk de dupe van zijn gebrek aan informatie.Ga naar eindnoot33 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Blijstra's fictie en het literaire existentialismeUit het voorafgaande zal duidelijk geworden zijn dat Blijstra niet zonder meer tot het literaire existentialisme gerekend kan worden.Ga naar eindnoot34 In tegenstelling tot auteurs als De Beauvoir en Camus stelt hij uiteindelijk de ‘condition humaine’ niet ter discussie. Bovendien zijn de voor het existentialisme zo typerende emoties als schaamte, angst en walging alleen al door de door Blijstra gepropageerde distantie van de verteller/auteur ten opzichte van de beschreven acties veel minder dominant dan in het literaire existentialisme. Opvallend in dit verband is dat zijn personages zelden of nooit aan het bestaan op zichzelf lijden. Ook het frequente verzet tegen God in het werk van auteurs als Blaman en Sartre is opvallend afwezig. Niettemin meen ik dat een literair-existentialistisch interpretatiekader een verhelderend licht kan laten schijnen op een aantal werken van Blijstra.Ga naar eindnoot35 Dat zijn met name: Aanslag (1936), Een schot in de bergen (1954), Tegenzin en tegenstand (1959) en De oude dame en de tafelronde (1964).Ga naar eindnoot36 In Blijstra's romandebuut Aanslag heeft de onzekere en nerveuze Casimir Doncel de taak op zich genomen om mee te werken aan een moordaanslag op de minister-president. Deze zal namelijk tijdens een treinreis door een bom onder de rails om het leven gebracht worden. De drieëndertigjarige terrorist Doncel heeft als opdracht met de regeringsleider mee te reizen en te controleren of deze inderdaad in de trein plaatsgenomen heeft. Vervolgens ligt het in de bedoeling dat Doncel in Boulin uitstapt om de organisatie van zijn bevindingen op de hoogte te stellen. Uiteraard onderbreekt hij zijn reis ook om niet zelf het slachtoffer van de aanslag te worden. Tijdens de treinreis ontmoet hij echter zijn ex-vrouw, Mirna Dorin, die toneelspeelster van beroep is. Door het contact met haar raakt Doncel in gewetensnood. Mirna is overigens koel en cynisch en behoort tot het type ‘geheim-ontlokkende vrouwen’ (Blijstra 1936A: 16). Ze wordt duidelijk als een fatale vrouw voorgesteld en de term ‘geestelijk masochisme’ valt dan ook regelmatig in de beschrijving van Doncels gevoelens voor zijn ex-vrouw. Hij probeert haar te laten bekennen dat ze hem om zijn zwakke financiële status verlaten heeft en dat ze dus ‘een hoer was, net als elke andere vrouw’ (Blijstra 1936A: 76).Ga naar eindnoot37 Opmerke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk genoeg blijken Doncels insinuaties doel te treffen als Mirna beweert: ‘Elke vrouw verkoopt zich aan den meestbiedende’ (Blijstra 1936A: 87). Om afleiding te hebben zoekt de jonge terrorist contact met het meisje Nina, dat hij tot het type domme en waardeloze vrouwen rekent, maar waarmee hij zich op een oppervlakkig niveau wel kan vermaken. Doncel probeert Mirna - zonder haar zijn exacte opdracht mee te delen - vergeefs ervan te overtuigen om in Boulin, het laatste station voor de aanslag, uit te stappen. Nadat hij aldaar geen contact heeft weten te krijgen met zijn organisatie, besluit hij op het allerlaatste ogenblik weer in de vertrekkende trein plaats te nemen, in de hoop zijn voormalige echtgenote alsnog op andere gedachten te brengen. Kort daarop springt hij echter in paniek uit de rijdende wagon. De roman eindigt met een scène in het ziekenhuis, waar Doncel - die de val blijkt te hebben overleefd - ondervraagd wordt over zijn rol in de aanslag. Gebleken is namelijk dat de trein kort na Doncels sprong gestopt is, zodat de passagiers de plaats waar de bom inderdaad ontploft is, niet bereikt hebben. Doncel beweert dat hij zelfmoord heeft willen plegen, maar de vraag rijst wat zijn ware motieven gedurende de gehele reis waren. Deze worden niet echt duidelijk. Vaststaat dat Doncel het dictatoriale regime waaronder zijn land zijns inziens gebukt gaat, haat. Anderzijds omschrijft hij zichzelf als een burgerlijk avonturier en als een ‘zakelijk revolutionair’, waardoor men de indruk krijgt dat geld de belangrijkste drijfveer voor zijn acties vormde (Blijstra 1936A: 24). Niettemin blijven zijn politieke standpunten grotendeels duister. Hij voelt hetzelfde enthousiasme bij het horen van de Internationale als bij het beluisteren van het Volkslied. Daarnaast uit hij zijn afkeer van zowel kapitalisten als arbeiders. Zo stelt hij dat Marx te weinig plaats in zijn theorie ingeruimd heeft voor de rol van het toeval (Blijstra 1936A: 177). Waarschijnlijk liggen de meest plausibele motieven verscholen in zijn mislukte huwelijk en in zijn zwakke financiële status. Eerder heb ik opgemerkt dat Vestdijk en Ter Braak negatief regeerden op Aanslag. Ook in twee andere recensies, respectievelijk uit De Haagsche Post en de Nieuwe Rotterdamsche Courant, lezen we weinig positiefs over Blijstra's romandebuut. Gesteld wordt dat de auteur zichzelf nogal graag hoort redeneren en dat zijn boek te intellectualistisch is. Ook tegen de ‘plot’ worden bezwaren geuit. Beide recensenten prijzen evenwel de spanning die in Aanslag gecreëerd wordt (Anoniem 1937A, Anoniem 1937B). Tamelijk uitgebreid is de bespreking van J. Otten. Hij vindt dat de stof van Aanslag rijk en interessant is, maar dat de vraag luidt ‘of het den auteur gelukt is die stof adequaat te verbeelden’ (Otten 1937: 75). Daarnaast meent hij dat Doncel niet geloofwaardig geschilderd is en dat Blijstra te veel zijn eigen mening en ‘cosmische uiteenzettingen’ in zijn roman heeft gegeven (Otten 1937: 75). Negatief is Otten ook over het beeld van de vrouw als hoer en over de vele dialogen, die zijns inziens ‘iets geforceerds, iets onwerkelijks’ hebben (Otten 1937: 75). De personages zouden namelijk een taal spreken die te ver van het dagelijks leven afstaat. Ook Otten is evenwel van mening dat Aanslag een spannende roman genoemd kan worden. In de novelle Een schot in de bergen staat de moord door een groep jagers op een stroper centraal.Ga naar eindnoot38 Stropers betekenen binnen dit collectief een gevaar voor de ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meenschap, zeker nadat één van de jagers, Peter, dodelijk door zo'n illegale schutter getroffen is. De jagers besluiten daarom de bewuste stroper te liquideren. Al snel blijkt echter dat de verkeerde man is neergeschoten. Kalhorn, zelf ook een jager, komt er namelijk achter dat het slachtoffer - Houck - op het moment van de moord op de jager Peter wegens openbare geweldpleging in de cel zat. Vóór deze onthulling had Kalhorn ook al - mede door zijn pijnlijke herinneringen aan de oorlog - wroeging na de collectieve moord, hoewel het vaststaat dat hij zelf niet geschoten heeft. Als de politie de moord op Houck in de gemeenschap komt onderzoeken, verklaart Kalhorn zich dan ook medeplichtig. Hij weigert evenwel de naam te noemen van de jager die Houck vermoord heeft. Na een voorlopige hechtenis wordt Kalhorn uit de gevangenis ontslagen, maar bij zijn terugkomst blijkt dat zijn dorpsgenoten en ook zijn vrouw hem niet langer in hun midden wensen. Hij wordt min of meer gedwongen het dorp te verlaten; de bewoners menen dat hij de gemeenschap ten onrechte belasterd en in opspraak gebracht heeft. Aan het slot van Een schot in de bergen wordt gesuggereerd dat Kalhorn na zijn vertrek uit de gemeenschap stroper geworden is. Hoornik heeft veel lof voor Blijstra's novelle. Zo prijst hij diens vermogen tot karaktertekening, zijn beeldend talent en de ‘haarscherpe’ dialogen. Ook psychologisch gezien zit Een schot in de bergen volgens hem goed in elkaar (vgl. Hoornik 1954). Eenzelfde positieve toon treffen we aan in een recensie van J.W. Hofstra (Hofstra 1954). Uitgebreider dan de genoemde recensenten gaat H. Kappelhof- Schenkel in op Blijstra's novelle (Kappelhof-Schenkel in Simons 1976: 57-64). Zij legt het accent op de last van de Tweede Wereldoorlog die Kalhorn nog steeds met zich meedraagt. Omdat deze jachtopziener passief heeft toegekeken bij de moord, kan hij zijn schuldgevoelens niet van zich afzetten. Volgens haar legt Blijstra in Een schot in de bergen een relatie tussen de oorlogssituatie en het doden van de stroper, die immers - evenals de nazi's - als een collectieve vijand beschouwd wordt.Ga naar eindnoot39 De bundel Tegenzin en tegenstand bestaat uit verhalen waarin het individuele leed dat door de nazi's veroorzaakt werd, het thema is. In het verhaal ‘Kleine oorlog’ wordt de lezer geconfronteerd met enige soldaten die stand weten te houden tegen de invallende invallers en hun vliegveld met succes verdedigen. Kort na hun overwinning blijkt echter dat Nederland inmiddels gecapituleerd heeft. In ‘Voor het vaderland’ wordt de verzetsman Thomas Robart door de Duitsers gefusilleerd, nadat hij - ondanks waarschuwingen van zijn organisatie - toch het huis van een contactpersoon bezocht heeft. ‘Het verdwenen huis’ schildert de liefde van Thomas Ebbing voor Dini Lataise, die kort na hun eerste contact bij een bombardement om het leven komt. In ‘Bij nadere kennismaking’ bezoekt de gijzelaar Richard, die in Duitsland ondergebracht is, zijn vrienden in Nederland. De nazi's hebben hem namelijk een kort verlof toegestaan. Daar aangekomen leert Richard Mireille kennen, op wie hij direct verliefd wordt. Na zijn terugkeer in het kamp in Duitsland krijgt hij bericht dat zijn geliefde ernstig ziek is. Op het moment dat hij haar bezoekt, worden tien medegijzelaars gefusilleerd. Aldus heeft Mireille door haar ziekte - waar ze overigens van herstelt - indirect Richards leven gered. Het verhaal ‘Kringloop’ gaat over de ontmoeting van een gescheiden man met een Duitse vrouw die er Hitler-gezinde opvattingen op na houdt. Omdat de Duitsers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handelspartners van de hoofdpersoon zijn, houdt deze de vijand te vriend. Tijdens de oorlog raakt hij echter in gewetensnood en besluit hij ook deze vrouw te verlaten. Kort daarop sterft hij in zijn slaap aan een hartaanval. ‘Bevrijdingsroes’ beschrijft de ommekeer van de zakenman Enno, die aanvankelijk uit lafheid met de vijand heulde, maar na de moord van de nazi's op de taalkundige Berend Droskens - die zich tegen de bezetter verzette - tot inzicht komt. Op dat moment is de achting van zijn vrouw Edith voor de bange houding van haar echtgenoot evenwel al tot het nulpunt gedaald. Die afkeer wordt verder gevoed, als blijkt dat Enno nog steeds vage contacten met de nazi's onderhoudt. Later besluit Enno alsnog contact met het illegale circuit te leggen. In het slotverhaal ‘Rekening zonder verantwoording’ wordt de geleidelijke collaboratie van een als laf getypeerde man beschreven. Zijn vrouw Thérèse houdt er duidelijk andere ideeën op na en besluit in het verzet te gaan. Als de ‘ik’ ten slotte het slachtoffer van een aanslag wordt - hij is inmiddels burgemeester van een gemeente geworden - geeft hij orders tot een razzia. Daarbij wordt de verdachte, die een vriend van Thérèse blijkt te zijn, opgepakt en beiden worden dan ook gedeporteerd. Het verhaal is een soort apologetische brief van de burgemeester vanuit zijn cel - de oorlog is inmiddels beëindigd - aan zijn voormalige vrouw, die inmiddels in het kamp overleden is. H. van Straten waardeert Tegenzin en tegenstand, omdat Blijstra blijk geeft van het inzicht dat de meeste Nederlanders de oorlog slechts hebben ondergaan (Van Straten 1959). C.J. Kelk beoordeelt Tegenzin en tegenstand, dat gewijd is aan de ‘oorlogs- en bezettingspsychose waaronder ons volk geleefd heeft’, als een meesterlijk werk (Kelk 1960). De oude dame en de tafelronde typeert een kleine gemeenschap, die in afwachting van het definitieve uitbreken van de derde wereldoorlog haar toevlucht heeft gezocht op het landgoed van een oude dame, Aleida BereniceGa naar eindnoot40 Deze barones blijkt bijzonder verdraagzaam en hulpvaardig te zijn ten aanzien van de vluchtelingen. Terwijl op het landgoed in toenemende mate bewoners radioactief besmet raken, geeft zij leiding aan een serie voordrachten en bekentenissen die door de gemeenschap uitgesproken worden. Aldus wordt in De oude dame en de tafelronde een soort ‘staalkaart van de mensheid’ gepresenteerd (Blijstra 1964B: 51).Ga naar eindnoot41 Meestal relativeren de gasten hun voormalige levensstijl; daarnaast kunnen zij vaak op negatieve commentaren van hun gehoor rekenen. Naarmate de situatie nijpender wordt, neemt het subversieve gedrag onder de gasten toe. Nadat een zaakgelastigde voorstelt om de schaarse voorraden ongelijk te verdelen - zij die wanhopig willen sterven krijgen in tegenstelling tot hen die waardig ten onder wensen te gaan het meeste voedsel - breken de eerste gevechten uit. De laatste voordrachten in De oude dame en de tafelronde worden door ‘de man’ en door ‘de vrouw’ uitgesproken. De eerste benadrukt het werk dat in het verleden ten behoeve van een betere toekomst verricht is. De tweede legt het accent op het gegeven dat het leven als een geschenk opgevat dient te worden, dat men volgens haar moet aanvaarden zoals het zich aandient. Aan het slot van de novelle lezen we een korte dialoog tussen de barones en de timmerman, die in een eerdere voordracht betoogd heeft dat de techniek op zichzelf geen negatief fenomeen is, maar dat die door de mens ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
keerd gebruikt werd. Hij pleit er dan ook voor om menselijke vaardigheden in Gods geest te gebruiken en de schepping te respecteren. R. Roegholt prijst in De oude dame en de tafelronde de afwezigheid van stellingen en boodschappen. Op breder niveau bespeurt hij een existentiële onrust in Blijstra's werk. Daarnaast signaleert hij, naar aanleiding van zijn bespreking van Iemand is de ander en De oude dame en de tafelronde, een tweetal lijnen in diens oeuvre: [...] ‘de sociologische belangstelling voor het individu in het geheel en zijn preoccupatie met structuur, die niet mag ontbreken maar die ook niet star mag zijn omdat er in geleefd wordt’ (Roegholt 1964). Greshoff prijst De oude dame en de tafelronde als een voortreffelijk verhaal, vanwege de stijl en de ‘grote gevoelsspanning’ (Greshoff 1964). In de vier besproken werken kan men een tweetal algemene kenmerken vaststellen. Ten eerste verschuift het accent van het individu naar de groep. In Aanslag staat het personage Doncel centraal en in Een schot in de bergen is er sprake van een confrontatie tussen het individu en het collectief, waarbij de focus geheel op de bevindingen van de jager Kalhorn valt. Daarnaast zien we dat in Blijstra's novelle uit 1954 de standpunten van beide partijen - ondanks alle meningsverschillen - volstrekt helder zijn. In Tegenzin en tegenstand en in De oude dame en de tafelronde staat de groep centraal. In de verhalenbundel strijden de personages tegen een collectief, de nazi's, die als anoniem geportretteerd worden. Zelf maken ze ook wel deel uit van een groep, maar de interne coherentie daarvan is gering. Hierdoor en door de kracht van de tegenpartij delven de personages uit Tegenzin en tegenstand meestal het onderspit. Van morele zeges is geen sprake, omdat hun gedrag niet opgemerkt of verkeerd begrepen wordt. Het komt ook voor dat zij tot het bieden van verzet geen kans krijgen. Men denke aan het slot van ‘Kringloop’. ‘Kleine oorlog’ gaat over een aantal soldaten dat tegen een vijandelijke groep te vechten heeft. Het is de Nederlandse strijders volstrekt onduidelijk wat de motieven van de binnendringers zijn; hun eigen organisatie functioneert zwak. De orders die zij van de legerleiding krijgen, komen nogal abstract op hen over. De hoger geplaatsten nemen namelijk beslissingen waarin de concrete situatie miskend wordt: ‘De koningin zat natuurlijk in een schuilkelder een kopje thee te drinken en de generaals liepen bevelen rond te delen en telefoneerden. Het kwam niet ver’ (Blijstra 1959B: 25). De soldaten voelen zich vervreemd van de strijd waar zij aan deelnemen. Zo realiseert Norbart Clene zich opeens dat hij voor het vaderland vecht. Aldus geeft hij blijk van Sartres visie dat de existentie aan de essentie vooraf gaat: eerst is er de concrete situatie en pas van daaruit wordt het mogelijk eventuele normen en waarden te ontwikkelen, zoals het leven voor het vaderland offeren. In De oude dame en de tafelronde is de vijandelijke groep zelfs geheel onbekend. Er heerst oorlog, maar men weet niets omtrent het hoe en waarom van dit conflict. Uiteraard ligt de focus in deze novelle ook op de groep die het landgoed van de barones tijdelijk bewoont. Hier - en ook in ‘Kleine oorlog’- zou men van een ‘negatieve’ groep kunnen spreken, dat wil zeggen het gaat om een vorm van saamhorigheid die als gevolg van de aanwezigheid van een gemeenschappelijke vijand tot stand gekomen is. Van enige positieve belangstelling om vanuit de optiek van de naaste als groep te functioneren bestaat niet veel belangstelling. In De oude dame | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de tafelronde overheerst het conflict tussen twee collectieven; het ene vertoont geen echte samenhang en de ware aard van het andere blijft nagenoeg onbekend. De tweede karakteristiek in de vier geselecteerde teksten hangt met het zojuist beschreven kenmerk samen en werd al impliciet genoemd: in Aanslag en in Een schot in de bergen is sprake van inzicht in de situatie, in Tegenzin en tegenstand en in De oude dame en de tafelronde overheerst de onkenbaarheid van de werkelijkheid. In de eerste twee teksten gaat het om duidelijke en afgebakende conflicten en keuzes; in Blijstra's novelle uit 1964 overheerst een agnostische visie op existentiële conflicten: men weet niet wie de vijand is en wat zijn motieven zijn. Daarom kunnen de personages uit De oude dame en de tafelronde geen duidelijke beslissingen nemen. De narratieve procédés zijn hierop toegesneden; door de voordrachten worden verschillende visies op de actuele werkelijkheid gegeven, wat een sterke relativering van de conflictsituatie bewerkstelligt. Binnen het literaire existentialisme is meestal sprake van een beginsituatie die door de hoofdpersonen als eentonig ervaren wordt. Door het ingrijpen van de ander of door overmacht verandert dit routineuze bestaan in de hierboven al getypeerde grenssituatie, waarin direct ingrijpende keuzes gemaakt dienen te worden. Dat is ook het geval in de hier geselecteerde werken. We zagen al dat Doncel uit Aanslag zijn burgerlijke bestaan voor het avontuur heeft ingeruild, zij het dat hij zelf de dupe van deze beslissing wordt. In Een schot in de bergen wordt de alledaagse rust verstoord door een tweetal moorden en voelt Kalhorn zich geroepen stelling te nemen in de situatie waarin hij zich ‘geworpen’ weet. Soldaat Kiene uit ‘Kleine oorlog’ is blij dat hij eindelijk kan vechten, omdat hij genoeg heeft van de ‘roerloosheid van zijn bestaan’ (Blijstra 1959B: 9). In ‘Bij nadere kennismaking’ confronteert de gijzelaar Richard zijn Nederlandse vrienden met het echte gevaar dat hem in het kamp boven het hoofd hangt. Rijdend door Nederland signaleert hij een schrijnend contrast tussen het bewustzijn van zijn kampgenoten en dat van de bezette Nederlanders: Dit ‘sauve qui peut’ ook in gedachten, dit streng volgehouden egoïsme in kleine materiële zaken, gepaard gaande aan [sic] een grote opofferingsgezindheid, mits zij ongevaarlijk was, bij de burgers, deze strijd om de menselijke waardigheid bij de meer bewust levenden, hadden ook zijn kampgenoten, die vóór hem met verlof waren gegaan, opgemerkt, maar dat vrijwel elke handeling ervan doordrongen was had hij niet verwacht (Blijstra 1959B: 84). In De oude dame en de tafelronde ten slotte geven bijna alle sprekers in hun voordrachten aan hoezeer hun vroegere situatie zich door gemakzucht en gezapigheid kenmerkte. De beruchte ‘ander’, die in het literaire existentialisme meestal de directe oorzaak van de grenssituatie blijkt, treedt in de vier geselecteerde werken slechts gedeeltelijk uit zijn anonimiteit. Dit gegeven komt overeen met de beschrijvingen van de medemens in het werk van Sartre en Camus. In hun oeuvre zien we dat personages niet altijd direct met de anderen in aanraking komen, maar dat zij niettemin frequent met de effecten van de beslissingen van hun medemens geconfronteerd worden. Men denke hier aan de relatief schaarse typeringen van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nazi-bewind in Sartres romancyclus over de Tweede Wereldoorlog, Les chemins de la liberté. Tegelijkertijd is daarin het effect van dit regime op de personages enorm groot. Deze existentialistische ‘ander’ blijft in het werk van Blijstra, nog meer dan in het literaire existentialisme, op de achtergrond.Ga naar eindnoot42 De minister-president in Aanslag wordt zeker niet als agressief en dominant getypeerd; zijn gedrag in de trein blijft buiten beschouwing. Ook de politie put zich aan het slot van de roman niet uit in extreem opdringerige methoden. Tegelijk kunnen we in deze roman het effect van de dictatuur op het bewustzijn van de terrorist Doncel vaststellen. Hetzelfde geldt - zelfs in sterkere mate - voor de anonieme druk van de organisatie waar hij deel van uitmaakt. In Een schot in de bergen blijven de stropers anoniem en ook de politie neemt Kalhorn een mild verhoor af. Op het moment dat deze jager zich van het collectief probeert los te maken, worden zijn collega 's uiteraard de ‘anderen’ die hun negatieve invloed op Kalhorn uitoefenen. Hier is wel sprake van een directe confrontatie. In Tegenzin en tegenstand en in De oude dame en de tafelronde zien we dat de existentialistische ander steeds anoniemer en ongrijpbaarder wordt. In Blijstra's verhalenbundel krijgen alle personages te maken met de gevolgen van de beslissingen die de nazi's nemen. Niettemin krijgt de lezer zelden of nooit de fascistische Duitsers zelf in beeld. In Blijstra's novelle uit 1964 blijven de aard en de motieven van de vijandelijke ander volstrekt duister. Er is een oorlog gaande, maar niemand weet waarom; niemand weet ook hoe dit conflict eindigen zal en wat de persoonlijke inbreng ten behoeve van een positieve afloop daarvan zou kunnen zijn. Vaak zien we in het literaire existentialisme - en ook in die hier geselecteerde werken van Blijstra - dat de confrontatie met de ander zich kenmerkt door existentiële misverstanden. Daarnaast blijkt dit conflict vaak binnen een zogenaamde ‘gesloten ruimte’ uitgevochten te worden. Men moet hierbij denken aan cellen, ziekenhuizen en kelders, waaruit het individu niet kan ontsnappen aan de confrontatie met de ander. In Aanslag springt Doncel op de vlucht voor de druk van de ander - de organisatie, zijn ex-vrouw - uit de rijdende trein. In Een schot in de bergen is de ruimte - door het bergachtige gebied - ook zeker beperkt, zij het niet op een materiële wijze. ‘Rekening zonder verantwoording’ is geschreven vanuit de cel en in De oude dame en de tafelronde is de groep in haar bewegingsvrijheid beperkt door de radioactiviteit rond het landgoed. Het existentiële misverstand is nog duidelijker in Blijstra's werk aanwezig, maar - nogmaals - het gaat hier meestal niet zozeer om de onjuiste interpretatie van intenties, maar om de onkenbaarheid van de bedoelingen die de ander koestert. Doncel lijkt een heroïsche daad gesteld te hebben, maar in feite was hij niet op de hoogte van de exacte strategie van zijn organisatie. Daarnaast speelde zijn angst om gedood te worden een belangrijke rol in zijn beslissing om uit de trein te springen. Tegelijk neemt de politie zijn terroristische en destructieve levenshouding serieus. In Een schot in de bergen vermoordt de jagers- gemeenschap de verkeerde stroper, een daad die alles te maken heeft met gebrek aan inzicht en met een overmaat aan vergeldingsdrang. In ‘Kleine oorlog’ zijn de soldaten tijdens de gevechten tegen de indringers niet op de hoogte van de algehele capitulatie in Nederland. Het hele verhaal ademt een sfeer van absurditeit; deze term is in Camus' oeuvre overigens min of meer identiek met het fenomeen ‘exis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tentieel misverstand’.Ga naar eindnoot43 Zo ziet Lamains het belachelijke van de oorlog in: ‘Daar ging je beschaving, de ene helft maakte de andere aan het schrikken en geen van beide partijen wist waarom het ging. Het ging ook nergens om. Het was alleen maar ezelachtig: een gek die aanvalt, een gek, die verdedigt’ (Blijstra 1959B: 14). Daarnaast blijken de mannen hun overwinning aan het toeval te danken te hebben: de nazi's blijven met hun vliegtuigen in de modder van de landingsbaan steken. In ‘Voor het vaderland’ komt Thomas Robart door een misverstand om het leven. In De oude dame en de tafelronde valt het aantal misverstanden tussen de verschillende sprekers bijna niet meer te tellen. Door de chaotische situatie spreekt en leeft iedereen langs elkaar heen. Het is interessant te zien hoe de veelvuldige dialogen van aard veranderen in de hier besproken vier teksten van Blijstra. In Aanslag valt een duidelijke uitwisseling van gedachten waar te nemen; men begrijpt elkaar tijdens de lange treinreis, ook al is er sprake van meningsverschillen. In Een schot in de bergen is er van een werkelijke dialoog tussen Kalhom en de rest van de gemeenschap geen sprake meer: Kalhom heeft een mening waar niemand prijs op stelt. In ‘Voor het vaderland’ worden de telefoongesprekken tussen Thomas en zijn vriendin zelfs door de verzetsorganisatie afgebroken en in ‘Rekening zonder verantwoording’ richt de gevangene zich tot zijn gestorven vrouw. In De oude dame en de tafelronde kunnen we een geleidelijke beweging naar de afwezigheid van een werkelijke uitwisseling constateren, een situatie die vanzelfsprekend onder invloed van de dreigende oorlogssituatie tot stand gekomen is (Blijstra 1964B: 144). Van engagement is niet altijd sprake. In het literaire existentialisme trekken de meeste personages uit hun inzicht in de grenssituatie conclusies die onder invloed van schuld, angst en schaamte tot stand gekomen zijn. Vaak gaat het om zogenaamde ‘afwezige handelingen’, gedragingen die zich kenmerken door het nietvoltrekken van daden op momenten dat men dat wenst of verwacht. Aldus proberen de personages zich - dikwijls tevergeefs - aan het gewenste engagement te onttrekken. Doncels sprong uit de trein is zo'n negatieve handeling en beoogt - conform de ethiek van Sartre - een vlucht uit de situatie en de daaraan verbonden verantwoordelijkheid. Zijn gedrag staat diametraal tegenover de beslissing die de jager Kalhorn neemt en die zeker als een oprechte vorm van engagement geduid moet worden. Hij representeert dan ook de authentieke buitenstaander, die vaker in het literaire existentialisme optreedt en zich dan profileert in zijn distantie tot de ideologie van de massa, - het ‘Men’ van Heidegger. Kalhorn kiest er namelijk voor om - in zijn afkeer van de drift tot ‘collectief vergeten’ door de gemeenschap in de Norkavallei - de schuld van de groep onder ogen te zien. In Tegenzin en tegenstand blijft de verbondenheid met de veranderde werkelijkheid na 1940 gering, omdat de ‘ander’ zijn medemens te vlug af is en omdat de personages onkundig blijven van zijn ware bedoelingen. In De oude dame en de tafelronde breekt onder de meeste gasten paniek uit en kunnen zij zich door hun drang tot overleven niet met de situatie ‘uiteenzetten’. Uitzonderingen zijn de oude dame en de timmerman, die beiden het belang van de gemeenschap centraal blijven stellen. Daarnaast moet de arts genoemd worden die - net als dokter Rieux uit Camus' La peste - de gasten maant om tegen de situatie te blijven strijden en van zijn liefde voor het leven blijft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
getuigen. Ook de oproep van de zaakgelastigde tot waardigheid past in de lijn van Camus' roman en kan als een vorm van engagement beschouwd worden. In veel literair-existentialistische teksten ten slotte is sprake van kritiek op de christelijke ideologie, omdat deze religie de mensheid misleid zou hebben. Tegelijk merken we dat elementen uit het Christendom ten behoeve van existentialistische beginselen in gebruik blijven. Zo laat Sartre in Huis dos zien dat de relatie met de ander tot een hel wordt, als de kwade trouw niet uit deze verhouding verwijderd wordt. Ook in Blijstra's oeuvre is - zij het spaarzaam - gebruik gemaakt van dit procédé. Zo wordt het landgoed van de barones met het aardse paradijs vergeleken, een metafoor die gezien de druk van de omstandigheden een enigszins parodiërend effect krijgt. In Een schot in de bergen mijmert Kalhorn na de moord op Houck: ‘Toegekeken als medeplichtige. Ik ben mijn broeders hoeder. Ik ben medeplichtig aan de dood mijns broeders’ (Blijstra 1954A: 59). Tijdens zijn verhoor op het politiebureau stelt hij dat de laatsten de eersten zullen zijn; en wanneer hij aan het slot van de novelle beweert dat hij de schuld van het dorp op zich genomen heeft, wordt het duidelijk dat hij zich met Christus identificeert. Deze verstrengeling gaat echter maar ten dele op, omdat Kalhorn wel degelijk in moreel opzicht schuldig is aan de moord op Houck. Aldus thematiseert Een schot in de bergen de onmogelijkheid om binnen conflictsituaties schone handen te houden, een visie die zich dus afzet tegen de essentialistische ethiek van het Christendom.Ga naar eindnoot44 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. BesluitHet werk van Blijstra wordt met name interessant in een breder literair-historisch perspectief. Zijn oeuvre ademt duidelijk de geest van de beginselen van Forum. Tegelijk zien we na de oorlog een verschuiving ontstaan. De groep van Forum was na het overlijden van Du Perron en Ter Braak uiteengevallen en het existentialisme werd vanaf 1945 een dominante stroming in een aantal West-Europese landen. Bij Blijstra valt, naar aanleiding van de gewijzigde omstandigheden, een heroriëntie te zien, die zich zowel in een verstrengeling als in een conflict in de relatie tussen het ‘ventisme’ en het existentialisme manifesteert. Enerzijds kunnen we de aanvaarding van het concept ‘littérature engagée’ constateren; tussen stelling nemen à la Forum en het kiezen voor het engagement in de geest van Sartre en de zijnen is immers een geleidelijke overgang mogelijk. Anderzijds zien we dat Blijstra de onafhankelijke positie van de schrijver blijft beklemtonen als het gaat om concrete politieke keuzes, een vorm van distantie die het werk van Ter Braak en Du Perron en - op een breder niveau - het oeuvre van het modernisme kenmerkt. Als ten slotte in de jaren zestig de gedachte van de onkenbaarheid van de werkelijkheid in het culturele circuit gaat overheersen, blijkt Blijstra daarin opnieuw een rol te kunnen spelenGa naar eindnoot45 Uit zijn werk blijkt immers de noodzaak en zelfs de onontkoombaarheid van het maken van keuzes binnen conflictsituaties, maar tegelijk domineert ook de twijfel aan de juistheid van de gekozen positie en aan het beoogde effect van eenmaal genomen beslissingen. Zijn oeuvre vertoont de voortdurende tendens tot relativering, niet omdat het menselijk handelen onbelangrijk geacht wordt, maar omdat in het labyrint dat ‘werkelijkheid’ heet, vele wegen naar de uitgang kunnen leiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BibliografieDeze uitgebreide literatuurlijst pretendeert geen volledig overzicht van Blijstra's geschriften te geven. Dat is in het geval van een schrijver die zo veel gepubliceerd heeft bijna onmogelijk. De teksten over architectuur en de meeste recensies over film, tv, beeldende kunst en toneelopvoeringen zijn hier niet opgenomen. Wel heb ik geprobeerd een representatief overzicht te bieden van zijn literaire werk en zijn recensies over literatuur.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|