| |
| |
| |
Yves van Kempen
Schimmen van Jezus
Idee 93. Jezus ontmoette een evangelie, en vroeg, wie zyt gij?
Multatuli, Volledige werken, deel II.
Ze dolen al eeuwenlang overal rond, op straat, in de politiek, de literatuur, het theater en de film: de hartstochtelijke profeten van een betere wereld die, permanent ontevreden met het leven in dit onrechtvaardige ondermaanse, getuigen van een eeuwigdurend koninkrijk waarin het zoet toeven is. Eén van hen, Jezus Christus, is in onze westerse wereld ooit tot hun prototype geworden, waardoor al zijn voorgangers - en die waren er vele - en allen die na hem kwamen het hooguit tot een voetnoot in de geschiedenis brachten - zoals onze eigen Domela Nieuwenhuis (1846-1919) - maar meestal zijn vergeten. Toch is hij vooral een man van horen zeggen, een schim van woorden. In de eindeloze interpretaties daarvan groeide hij uit tot de verkondiger van Het Woord. De biografieën die om hem heen zijn gesponnen zijn een wonderlijke configuratie van weinig werkelijkheid en veel verdichting, van folklore en historisch feit. Ze vormen tezamen natuurlijk een ijzersterk en tot de verbeelding sprekend relaas. De geboorte in een stal of grot in Bethlehem, voorafgegaan door de boodschap van een onbevlekte ontvangenis - dat leugentje om bestwil van zijn moeder Maria die zich voor een moment van ontrouw moest verantwoorden tegenover haar verloofde Jozef en daarom een kortstondig bezoek van de engel Gabriël inlaste - zijn zonderlinge levenswandel als ziener, profeet, handoplegger, wijsheidsleraar, magiër en charismatisch exorcist, zijn retorisch talent, het curieuze laatste avondmaal gevolgd door die gruwelijke dood, zijn voldoende van symboliek doordesemd om een gevoelige ziel op zoek naar verheffing uit het alledaagse tot vervoering te brengen.
Maar allereerst dient deze Jezus zich aan als een geschreven persoon, als de met talloze andere teksten samengestelde geschiedenis over een tribale held, een verhaal dat uitliep op een boodschap over de wedergeboorte van mens en samenleving. In zijn roman De zoon van de panter (1996), een mooie apocriefe reconstructie van het verketterd Evangelie van de twaalf, geeft Paul Claes een genealogie van Jezus' afkomst die - Claes' accuratesse in dit opzicht kennende - allerminst verzonnen lijkt en er niet om liegt. Zijn verteller, de fictieve Paulus de Anachoreet, die dit geschrift in een grot van de Thebaïswoestijn begraven zou hebben, zet alle verwijzingen naar hem op een rij en voorziet zijn speurwerk van een kort commentaar:
| |
| |
‘Over de God die mens is geworden, is veel geschreven. Er zijn de Evangeliën die Tatianus tot één Harmonie maakte. We kennen de twaalf Evangeliën volgens Petrus, Thomas, Matthias, Jacobus, Bartholomeüs, Philippus, Nicodemus, Barnabas, Gamaliël, Maria, Eva en Judas. Er zijn de vier Evangeliën van de Hebreeën, de Nazoren, de Ebionieten en de Egyptenaren en de vier Evangeliën van de Windstreken, het Leven, de Waarheid en de Voleinding. Basilides, Marcion, Apelles, en Mani zijn de vier laatste Evangelisten. Aan het schrijven van vele boeken komt, zo schrijft Salomo, geen eind.
Al deze getuigenissen spreken elkaar tegen. Volgens de Openbaring van Henoch is de mensenzoon door God geschapen en tot op heden door hem geheim gehouden. Het Testament van de Twaalf Patriarchen kent twee Verlossers: een koning en een priester. De wereldse naam van de Verlosser is Jesjoea, Heiland. Hij draagt de naam van Jozua, omdat hij ons, zoals de opvolger van Mozes, heeft binnen geleid in het Beloofde Land.
Volgens de Evangeliën van Nocodemus en Philippus waren Jozef en Maria zijn ouders. Het Evangelie van de Hebreeën noemt de Heilige Geest zijn moeder. In Het Ware Woord schrijft Celsus dat hij de bastaardzoon was van een spinster en een soldaat. Volgens sommigen is hij de zoon van Jahweh of van de Onbekende God, volgens de Essenen en Ebionieten is hij pas door zijn doopsel de zoon van God geworden en volgens Marcion kwam hij in Kapernaüm ter wereld als tweeëntwintigjarige.
Jesaja noemt hem Immanuel en zegt dat hij uit een maagd is geboren. Volgens velen is hij de eniggeboren zoon van Maria. Toch heten Jacobus, Jozef, Judas en Simon zijn broers en noemt Thomas zich zijn tweelingbroer. De meesten menen dat hij aan het kruis is gestorven, enkelen zeggen dat Nicodemus hem levend van het hout heeft gehaald en Basilides weet dat Simon van Cyrene in zijn plaats is gekruisigd.
Wegens al deze tegenspraken maken de schriftgeleerden een onderscheid tussen heilige en ketterse, orthodoxe en apocriefe boeken. Zij dwalen. In deze wereld van schijn, verandering en veelvuldigheid bestaat de ene waarheid niet. Alleen God kent zichzelf als een. Al onze woorden zijn slechts afschaduwingen van het Woord. Omdat de Ene alles is, zijn alle namen die we hem geven, ook de meest spottende, onwaarschijnlijke en heiligschennende, waar.
Elk vers van de Schrift bewijst Gods veelvuldigheid. Mijn naamgenoot Paulus noemt Jezus de eersteling, de tweede mens en de laatste Adam.’
Wie van deze velen was nu, althans historisch gezien, de echte Jezus die je misschien niet Christus mag noemen maar wel Jezus de Nazarener? Nazareth was in elk geval jarenlang zijn leef- en werkplek, een plaats die zo'n
| |
| |
dertig kilometer van het meer van Galilea vandaan ligt. Het is een nauwelijks te beantwoorden vraag, al zijn er wel enige feiten over zijn bestaan bekend, zij het dat de meeste daarvan onderdeel uitmaken van de gedramatiseerde biografieën van Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes - de evangeliën. En daarmee van verhalen die in de loop der tijden zijn geladen met een universele openbaringskracht - verhalen die dus goed beschouwd mythen zijn. Zij hebben een eigenschap die de antropoloog Lévi-Strauss bricolage noemt, het ineenknutselen van tekstfragmenten uit wat op een bepaald moment voorhanden is. Als levensbeschrijvingen zijn ze weinig precies, hier en daar zelfs bizar in hun mededelingen en ze zitten vol hiaten. Ze verduisteren in wezen meer dan ze verhelderen. Ze beschrijven zijn opvoeding en - nogal rudimentair - de ontwikkeling van zijn denken, zijn familierelaties en vriendenkring, zijn optredens, messianistische preken en boodschappen. Zo vormen ze feitelijk de opmaat voor de ultieme periode in zijn leven: de week van het proces waarin hij ter dood werd veroordeeld, van zijn sterven aan het kruis en van de uiteindelijke wederopstanding. Hun definitieve vorm kregen ze pas zo'n eeuw na zijn verscheiden in de eerste christengemeenschappen, die wemelden van de fundamentalisten, en allemaal staan ze in het perspectief van de vervulling der profetieën uit het Oude Testament. Dat en die omvangrijke wolk van aanzwellende (goed)gelovigheid waarin hij verdwijnt, maakt hun historische betrouwbaarheid natuurlijk volslagen dubieus. Je zou ze kunstig gestileerde miniromans kunnen noemen, overlopend van passie, liefde en haat, van trouw, goed vertrouwen en verloochening, fysieke pijn en heimwee, waarmee menig auteur, zoals bijvoorbeeld de Griekse romancier Nikos Kazantzakis (1883-1957) in zijn beroemde, in een Grieks dorp gesitueerde roman Christus wordt opnieuw gekruisigd (1954) zijn voordeel
zou doen. Martin Scorsese (1942) verfilmde het boek in zijn broeierige The last Temptation of Christ (1988).
Jezus' verwekking is al een mystificatie. Onbevlekt zoals het heet. Paul Claes weet wel beter. Hij zet Jezus in zijn roman neer als de zoon van de dertienjarige Maria en een onweerstaanbare soldaat. ‘Mooi als een engel en soepel als een luipaard’ moet hij zijn geweest. Het is een ook in de titel van Claes' roman vastgelegde verwijzing naar een Romein uit het bezettingsleger die de naam Ben Panthera droeg. Daar is, weten historici van allerlei slag, wel wat voor te zeggen.
Jezus kwam uit een talrijk gezin, kreeg vier halfbroers en een aantal halfzusters, maar veel binding voelde hij niet met hen. Zodra dat mogelijk was, maakte hij zich van zijn familie los en dat liet hij met grote regelmatig graag blijken. Toen zijn moeder en broers hem eens wilden spreken, maakte hij hen duidelijk dat niet zij, maar zijn discipelen zijn familie waren. Dat hij na
| |
| |
zijn intree in het openbare leven zoveel vrouwen om zich heen verzamelde, zal niet aan zijn fysionomie hebben gelegen, eerder aan zijn charismatische uitstraling en onweerstaanbare woordkunst. Van de joodse historicus Flavius Josephus is een beschrijving van zijn postuur bekend, mogelijk gebaseerd op het politierapport dat werd opgemaakt door de Romeinen die hem om zijn subversief gedrag veroordeelden: ‘drie el lang (dat is ongeveer driemaal de lengte van een onderarm) krom, een lang gezicht, een lange neus, aaneengesloten wenkbrauwen, bijna kaal, donkere huid en een voor zijn leeftijd oud uiterlijk.’ De streek waarin hij opgroeide, Galilea, stond bij de stedelingen uit het honderd kilometer verderop gelegen Jerusalem bekend als een achterlijk gebied waarvan de bewoners in wonderen, demonen, geesten en duivelsuitdrijvingen geloofden en de religieuze wetten graag aan hun laars lapten. Misschien verklaart dat wel waarom hij buiten de grenzen van zijn streek, zoals uit de evangeliën valt op te opmaken, wat minder gemakkelijk tot het verrichten van wonderen kwam.
Jezus was een man van het volk, een stevige eter en drinker die wel van een feestje hield, zo blijkt uit diverse passages in het Nieuwe Testament - de bruiloft in Kanaän wordt door sommige historici gezien als zijn eigen huwelijksfeest met Maria Magdalena. Hij sprak het Arameens van zijn geboortegrond, maar niet het Grieks dat toen in Palestina de gangbare taal was. Wel beheerste hij het Hebreeuws dat hij zichzelf eigen had gemaakt, en dus de literaire taal van de oude boeken: de ‘wet’ en de ‘profeten’. Dat was dan ook de reden waarom de autodidact met rabbi werd aangesproken. Hij was een voorganger of leermeester die van zichzelf allerminst het idee had dat hij zich buiten het joodse geloof plaatste. Zo werkte deze intelligente volksjongen zich op tot leider van een kleurrijke sekte die vooral bestond uit outlaws. Zijn populariteit dankte hij vooral aan de doctrine die de geest van zijn land van herkomst in zich draagt: zondaars van allerlei slag, hoeren, dronkaards en misdadigers zouden, anders dan de reguliere religie aannam, tot het beloofde Koninkrijk worden toegelaten, mits ze berouwvol waren, en ook zij die zich niet hielden aan de geldende spijswetten en de besnijdenis waren daar van harte welkom. Dat neemt hem wel voor me in.
Rondom zijn drieëndertigste levensjaar besluit hij dan een luisterrijke intocht in Jerusalem te maken, met een groep volgelingen in zijn kielzog. Gezeten op een ezel zorgde hij in de stad, die hij in haar oude luister wilde herstellen, ongetwijfeld voor de nodige opschudding. De bewoners moeten verbaasd opgekeken hebben van het zooitje ongeregeld dat daar binnen trok. Deze entree is overigens een betekenisvolle replica van een andere memorabele gebeurtenis. Zo'n triomftocht werd al eens eerder ondernomen en wel in de tweede eeuw voor onze jaartelling, door ene Simon de
| |
| |
Makkabeeër, die het te mondaine Jerusalem wel eventjes zou zuiveren van alle afgoderij en die, evenals de geschriften over Jezus suggereren, door de joden onder het spelen van citers, cimbalen en lieren en onder het zingen van lof- en danklieden met gejuich en het wuiven van palmen werd ontvangen.
Tenslotte eindigt dit leven volslagen in mineur op de berg Golgotha. Door zijn vrienden verraden, door anderen verloochend, niet gehoord door de Almachtige die hij zijn Hemelse Vader noemt en die hij tot driemaal toe aanroept met de vraag om hem uit zijn lijden te verlossen, maakt het kruis een einde aan een onvoltooide, zo niet compleet mislukte missie - zo lijkt het dan nog. Slechts degenen die hijzelf nog het meest heeft verloochend, zijn moeder Maria onder anderen, ontfermen zich over hem bij de kruisafneming.
Maar zijn retorisch talent is, zoals hij met overmoed had voorspeld, blijven voortleven: ‘Hemel en aarde zullen vergaan, maar Mijn woorden zullen niet vergaan’. Daarin heeft hij vooralsnog, zij het misschien op steeds bescheidener schaal, gelijk gekregen. Maar ook dat gegeven lijkt verklaarbaar. Allereerst is er de al snel met zoveel symboliek omgeven kruisiging, in zijn tijd overigens een doodvonnis waarin de Romeinse wet voorzag. Mogelijk was het een zelfgekozen dood en in elk geval een voorzien einde. Waarom hij zich liet kruisigen is niet goed duidelijk. De meest aangehangen veronderstelling is dat hij met dit dramatisch gebaar een demonstratie wilde geven van de macht van de Allerhoogste, waarin hij zozeer was gaan geloven en waarmee hij zijn getrouwen wilde attenderen op de komst van een Messiaans tijdperk, waarop verlossers van een kleiner formaat en gelovige zielen vooral in jaren met magische cijfers zo graag inzetten. Tevergeefs dus. God gaf niet thuis en de wereld wentelt twee millennia later nog steeds onverdroten rond.
Verder is er de zeggingskracht van zijn apocalyptische visioenen, die betrekkelijk nieuw waren in zijn tijd en die zoveel navolgers, bezeten door vergelijkbare waanbeelden, zo graag als alibi gebruiken bij de nog al eens macabere vervulling van hun eigen heilsboodschap. Het patroon daarvan is in het boek Daniël beschreven, zo'n honderd jaar voor Jezus' geboorte. Het boek Daniël is een schotschrift, bedoeld voor de toenmalige Syrische tiran Antiochus IV, die vanwege zijn Zeusverering en varkensoffers Jerusalem tot oproer dreef. Vermoedelijk is dat boek een compilatie van de rampen en oorlogen die de joodse geschiedenis teisterden. Fantastische verbeeldingen zijn het, van een allesvernietigende calamiteit, aangeblazen door schrikbarend veel natuurgeweld, met het einde der tijden als uiteindelijke apotheose, waarna de ‘mensenzoon’ zou terugkeren ‘op de wolken van grote macht en heerlijkheid’ om de bokken van de schapen te scheiden. Voor de goeden of
| |
| |
zo men wil de braven is er dan het eeuwig geluk in het hemelrijk, voor de afvalligen een pijnlijk gruwelbestaan in de hel. Verder zijn er de vaak prachtige parabels en vergelijkingen, waarmee hij het gewone volk bediende en aan zijn lippen kreeg. Maar al die welbespraaktheid wortelt vooral in zijn kennis van het oude Hebreeuwse erfgoed, in de poëzie van de psalmen die zich graag bedient van epigrammen, direct aansprekende one-liners zoals de mediabuilders van onze huidige politici die graag zouden zien, zinnen vol simpele beeldspraak die een eenvoudig publiek rechtstreeks in het hart raken. Rabbi's uit zijn tijd kenden die evenzeer en maakten er eenzelfde geraffineerd gebruik van - desondanks zijn hun namen vergeten.
Jezus' levensweg en daden hebben H.C. ten Berge, kenner bij uitstek van de mythen en het sjamanisme, er in zijn essaybundel Vrouwen, jaloezie en andere ongemakken (1996) toe verleid de Verlosser vergelijkenderwijs voorzichtig bij het legertje sjamanen onder te brengen. Dat doet hij in een hoogst interessant essay aan het slot van zijn bundel Zij voeren uit en gingen in de zwijnen. Daarin trekt hij een aantal verrassende parallellen tussen de Jezusfiguur en de toverpriesters uit vergelijkbare rurale gemeenschappen op andere plekken in de wereld. Zo memoreert hij overeenkomsten waar het gaat om de geboorte via een goddelijke bedrieger, een start in het openbaar leven met een aantal inwijdings- en zuiveringsrituelen - in het geval van Jezus met Johannes de Doper als initiator - het overwinnen van tegenwerkende krachten, bij de een de duivel, bij de sjamanen hun natuurlijke vijanden (beren bijvoorbeeld, arenden of orka's), het genezen van zieken en bezetenen, en aan het eind van zijn leven de dood en doodslaap die net als in het sjamanisme het patroon kent van lijden, sterven, en weer opstaan op een plek die schedelplaats heet en die nog het meest lijkt op een door verhongering tot stand gebrachte comateuze toestand: ‘De fase van lijden gaat gepaard met “Zerstückelung” van de sjamaan in wording. Hij heeft de gewaarwording dat zijn lichaam wordt verminkt en in stukken gesneden. Het lichaam wordt ontvleesd, uit elkaar gehaald en de beenderen worden gebroken. De plek waar hij ligt, lijkt op een schedelplaats. Een animale dan wel bovennatuurlijke kracht voert hem onderwijl mee naar de onderwereld of de hemel. Op beide plaatsen ontmoet hij spirituele wezens die hem zwaar op de proef stellen. De fase van diepe slaap of bewusteloosheid wordt vergeleken met de dood. Wie erin slaagt te ontwaken heeft een ware opstanding: hij heeft de “Zerstückelung” alsmede de confrontatie met de andere
wereld overleefd.’
En er is meer overeenkomstigs. Zo lijkt Jezus' wandeling over het meer een afspiegeling van de sjamanistische wandeling over het water. Ook de getallensymboliek die in mythen en sprookjes zo prominent aanwezig is, brengt de Christus in de sfeer van het sjamanisme. Als voorbeeld het heiligengetal drie: onderdeel van een drievuldigheid, drie jaar openbaar leven, driemaal
| |
| |
door Petrus verloochend, om drie uur gestorven en 33 jaar oud geworden. Dat dit alleszins wonderlijke leven in de wereld tot de verbeelding is blijven spreken en de nodige auteurs en filmmakers - om over de beeldende kunstenaars maar te zwijgen - tot inspiratiebron is blijven dienen, is genoegzaam bekend. Het leent zich, zo laten hun artistieke werken bij herhaling zien, met groot gemak voor devotie, ernst, luim en satire.
In een zich ontwikkelende samenleving zet literatuur de traditie van het creëren van mythen voort. Zijn eerste herrijzenis beleefde Jezus op de middeleeuwse podia in en buiten de kerk, in de liturgische paasdrama's en de mysteriespelen, geloofsraadselen in toneelvorm waarin zijn leven werd verbeeld, dramatiseringen die evenals de eerste stomme films over hem, zoals bijvoorbeeld Jésus avant Pilate (Jezus voor Pilatus, 1898) van Alice Guy, vol hiaten en anomalieën zitten. Naarmate de literatuur zich verder ontwikkelt, gaan volksvertellingen en legenden en persiflages daarvan er deel van uitmaken. In de jaren zeventig van de vorige eeuw zorgde Dario Fo voor een spraakmakende opleving van deze spelen met zijn Mistero Buffo (Komisch mysterie, 1968), een aaneenschakeling van monologen gebaseerd op middeleeuwse religieuze en profane teksten, al dan niet scabreus van aard, die hij omvormt tot sociaal-politieke satire. Zo is er een scène waarin paus Bonifatius en zijn gevolg de eenvoudige boerenzoon Christus ontmoeten zonder dat ze hem herkennen. Jezus ondervraagt vervolgens de paus over de rijkdom aan edelstenen die hij alleen al in zijn mantel en mijter met zich mee torst en Bonifatius op zijn beurt behandelt hem schofferend als een stuk onbenul.
Deze aanval van Fo op kerk en geloof start vanuit een uitspraak die Jezus zelf ooit deed tegenover een uitgebuite boer aan wie hij opdroeg de wereld zijn verhaal over uitbuiting en onderdrukking te vertellen en die hij in de mond legt van een speelman: ‘Je tong wordt een adder tussen je tanden, nu heb je de macht om je woorden uit te spuwen die vernietigen, en je hersenen geef ik zulk een draai, dat allen die naar je luisteren zullen lachen tot ze erbij neervallen’. Het is een zin die niet alleen het credo vormt van een modern mysteriespel waarin wordt geprobeerd om weer recht te doen aan de menselijke maat en sociale bewogenheid van de legendarisch man uit Nazareth, ze maakt niet minder de kern uit van alles wat de spotlustige spraak van de geëngageerde nar Dario Fo, buikspreker van de onderdrukten en verdoemden, voor het theater heeft geproduceerd.
Van een heel wat luchtigere toonzetting, eerder komisch en pretentieloos zijn Monty Python's life of Brian (Terry Jones, 1979) en het typische Hollywoodproduct, de rockfilm Jesus Christ Superstar waarmee Norman Jewison in 1973 bij een groot publiek succes oogstte. Van de pakweg vijfen- | |
| |
twintig verfilmingen die zijn leven tot onderwerp namen, heeft - voor zover ik ze heb gezien - Pier Paolo Pasolini's Il Vangelo secondo Matteo (Het evangelie volgens Mattheus, 1964), die het eerste evangelie op de voet volgt, om zijn geraffineerde eenvoud van vertellen en uitbeelden, van stellen en verbeelden, nog het meeste indruk op me gemaakt.
Romans over Jezus zijn er vele, in alle soorten en kwaliteiten, met of zonder detective-elementen, de laatste jaren steeds meer met aandacht voor de verhouding tussen de Nazarener en Maria Magdalena - de liefdevolle, de geliefde, dan wel de zondares. Maar dat verhaal over de boetvaardige hoer die tijdens een uitgebreid diner op hem afkwam, zijn voeten kuste, ze daarna met haar lange, loshangende haren droogde en met zalfolie (of was het een parfum?) instreek, schijnt een legende te zijn die in de dertiende eeuw is bedacht om er zielen die voor het geloof verloren dreigden te gaan mee te winnen. Ik geef hier geen lijst van de lange reeks romans en verhalen waarin Jezus een hoofdrol speelt. Voor de geïnteresseerde verwijs ik naar het lemma Jezus - literatuur, toneel en muziek in Van Andreas tot Zacheüs (1992) van Louis Goosen. De laatste roman die zich bij dat rijtje aansloot was Enligt Maria Magdalena (Volgens Maria Magdalena, 1997) van Marianne Frederiksson, zij het dat dit niet van sentimenten ontblote verhaal wordt verteld vanuit het perspectief van de zondares die haar heer strikte en van hem de boodschap kreeg zich geen regels en wetten te maken naar het voorbeeld van de schriftgeleerden. Het boek is dan ook een wat opzichtige oproep geworden tot meer zelfbewustzijn bij vrouwen.
In ons land bewerkte Jan Jacob Slauerhoff (1898-1936) in zijn onvoltooid gebleven roman De opstand van Guadalajara (1937) het Christusverhaal tot een satire over de exploitatie van religies door gedreven machtswellustelingen. De hoofdrol erin is weggelegd voor El Vidreiro, een glazenmaker die te paard en met in zijn bagage enkele ruiten door de dorre vlakten trekt van een vergeten stuk Mexicaans hoogland. Die wonderlijk glinsterende ruiten geven hem bij de onderdrukte indianen een aureool ‘van verering en geheimzinnigheid’, aanleiding voor de eerzuchtige priester Tarabana om hem als kracht te gebruiken bij zijn streven naar de positie van bisschop. Hij haalt de aanvankelijk tegenstribbelende glazenmaker over om de rol van verlosser op zich te nemen, en organiseert vervolgens een revolte met El Vidreiro als middelpunt. Als die opstand hopeloos mislukt, zet de doortrapte Tarabana de indianen op tegen hun leider en probeert hij hem via een kruisdood van het toneel te laten verdwijnen. Maar ook die onderneming loopt op een farce uit. El Vidreiro overleeft en eindigt zijn dagen als toeristische trekpleister op het landgoed van een grootgrondbezitter. Ondertussen is er aan het sociale lot van de indianen geen steek veranderd. Dat is de meer politieke dimensie van deze roman.
| |
| |
Verlossers kennen geen fortuin. Hun werkterrein is vooral het vergeten achterland waarvan de bewoners dromers zijn over een glorierijke transformatie van hun ellendige bestaan. Maar het droomscenario verkeert op een of ander moment altijd in een nachtmerrie. Zoveel laat ook Mario Vargas Llosa zien in zijn letterlijk en figuurlijk imposante roman La guerra del fin del mondo (De oorlog van het einde van de wereld, 1981), die speelt in het kurkdroge binnenland van noordoostelijk Brazilië nabij Canudos. Zijn messiaanse figuur heet Antonio Conselheiro (de Raadgever), een man die zijn charisma dankte aan een duistere mengelmoes van christelijke zedenleer en apocalyptische visioenen. Vertaalster Mariolein Sabarte Belacortu schrijft erover in dit nummer.
Behalve de verlossersverhalen die voortkomen uit de schaduw van de Jezusfiguur, van zijn charismatisch optreden en ideologisch gedachtegoed, zijn er de romans waarin de canonieke en apocriefe evangeliën als uitgangsstelling dienen voor een herinterpretatie van de Christus in een mythische dan wel puur menselijke context. Zo ligt in de veertien elkaar aanvullende en tegensprekende evangeliën, waarmee Paul Claes zijn roman De zoon van de panter construeert, de gedachte opgesloten van de altijd wijkende goddelijke waarheid. José Saramago verzorgt in O Evangelho segundo Jesus Cristo (Het evangelie volgens Jezus Christus, 1991) het demasqué van de Ene Waarheid en de goedertierenheid van God. Harrie Lemmens herlas deze even intrigerende als controversiële roman waarvan hij de vertaler is. In Saramago's enscenering is Jezus nauwelijks meer dan de speelbal van De Vader, een bedrogene die als een lam op de slachtbank wordt geofferd. Geen wonder dat hij aan het kruis afscheid neemt met de woorden: ‘Mensen, vergeeft het Hem, want Hij weet niet wat Hij heeft gedaan,’ een variant op de oorspronkelijke bijbeltekst die in zijn dubbelzinnigheid het midden houdt tussen een aanklacht en een smeekbede om begrip.
| |
Literatuur
Louis Goosen, Van Andreas tot Zacheus. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten. SUN, Nijmegen 1992 |
Erik van Ree, Jezus van Nazaret Een wonderlijk leven. Uitgeverij Jan Metz, Amsterdam. z.j. |
Wilson, Jezus, een biografie Vertaald uit het Engels door Hans van Cuijlenborg. Prometheus, Amsterdam, 1992 |
Yves van Kempen (1944) is essayist en redacteur van BZZLLETIN. Hij schrijft over literatuur in onder meer De Groene Amsterdammer. In 1999 verscheen van hem de roman-in-verhalen Koninginmoeder.
| |
| |
| |
| |
|
|