Bzzlletin
Proza
Flop of meesterwerk?
Over Salomon van Hafid Bouazza
De roman Salomon van Hafid Bouazza (1970) kreeg in de krant- en weekbladkritiek op zijn zachtst gezegd een opmerkelijke ontvangst. De eerste recensies, van Arjan Peters in de Volkskrant en T. van Deel in Trouw, waren ronduit negatief - en wel op zo'n manier dat je je afvroeg of dat ooit nog goed zou komen. De kritiek van Van Deel en van Peters kwam er onder meer op neer dat er aan het boek geen touw was vast te knopen. Vervolgens kopte Elsevier boven de bespreking van de roman door Thomas van den Bergh: ‘Schrijver in crisis’ - om er in een introtekstje aan toe te voegen: ‘Schrijver Hafid Bouazza schept een koortsige droomwereld en verdwaalt in zijn zelfgebouwde labyrint’. In de rij van negatieve recensenten sloten zich ook Theodor Holman in Het Parool en Ingrid Hoogervorst in De Telegraaf aan. ‘Sluitend verhaal ontbreekt in Salomon,’ viel er te lezen boven de recensie van de laatstgenoemde. In het stuk zelf constateerde Hoogervorst teleurgesteld dat ‘lezen [van Bouazza] een soort puzzelen [is]geworden’. Elsbeth Etty bewandelde in NRC Handelsblad een soort middenweg. Weliswaar was hier volgens haar een auteur aan het woord die zijn verhaal kwijt was, maar ondertussen formuleerde hij wel ‘soms wonderschoon’ en was er sprake van ‘fenomenale, soms apocalyptische sfeerbeschrijvingen’. Opmerkelijk werd de ontvangst van Salomon pas echt toen er een inhaalmanoeuvre op gang kwam: Jeroen Vullings was in Vrij Nederland lovend (‘grandioos gefreak op de vierkante millimeter’) en De Groene Amsterdammer meldde reeds op de cover dat Hafid Bouazza ‘wél een meesterwerk’ schreef. Collega-schrijver Kees 't Hart, zelf toch ook niet de eerste de beste, schreef aan het
eind van zijn recensie in De Groene: ‘Het is de hoogste tijd aan de kant te gaan staan en bewonderend stil te zijn, Bouazza heeft een waagstuk geschreven, een taalwaagstuk. En het is prachtig geworden. Hij schreef een aantal erotiserende meisjesportretten die hun weerga niet kennen in de Nederlandse literatuur, hij zette een beeld van Amsterdam neer dat nog niet bestond.’
Wat mij nog het meest verbaasde bij het doornemen van de map met besprekingen van Salomon was nog niet eens zozeer die omslag in waardeoordelen - van flop naar meesterwerk - maar dat er in vrijwel alle recensies sprake van is dat Bouazza zo'n duistere, onbegrijpelijke en ontoegankelijke roman zou hebben geschreven. Dat verbaast mij omdat Salomon helemaal geen moeilijk boek is; het zit juist heel helder en overzichtelijk in elkaar. Het heeft drie delen die de lezer vanuit de hel via het vagevuur naar de hemel brengen en er is sprake van een overzichtelijk aantal personages, een aantal dat helemaal overzichtelijk wordt wanneer je je plotseling realiseert dat de jongen uit het eerste deel dezelfde is als de door hem opgevoerde figuur Kai én dat de twee belangrijkste meisjes uit het boek - Miranna en Meranda - in feite ook een en hetzelfde meisje zijn, Daarover hoeft helemaal niet zo drukte worden gespeculeerd als in sommige recensies werd gedaan, omdat het in de roman allemaal met zoveel woorden wordt uitgelegd. In Salomon wordt bovendien overduidelijk geknipoogd naar Het oog, een vroege novelle van Nabokov, die volgens hetzelfde compositieprincipe is opgebouwd. En zelfs als je die novelle toevallig niet kent (wat me voor een literaire beroepscriticus tamelijk onvergeeflijk lijkt), kan het principe je nog niet ontgaan, dunkt mij.