Bzzlletin. Jaargang 31(2001-2003)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Peter Verhelst Luipaard we werden die nacht wakker zoals we dat altijd hadden gedaan wat ons ertoe bracht die kleren aan te trekken de sleutel op het slot te laten zitten toen we de straat opgingen misschien de gedachte aan een andere kamer waarin iemand op datzelfde ogenblik kleren kon aantrekken dat de een een onbekende kamer zou binnengaan en daar rustig voor het bed plaatsnam terwijl de ander een onbekende kamer binnenkwam zich behoedzaam op bed uitstrekte en zich het lichaam voor de geest probeerde te halen van iemand die een mond te voorschijn probeerde te denken uit de vouwen van het laken het was niet de vraag of het zou gebeuren maar wanneer wie de eerste zou zijn om het huis niet uit te gaan of ik het zou zijn die de trappen beklom en binnenkwam in een kamer die de mijne niet was maar die dag na dag meer van mij was geworden de plek waar je s avonds aankomt gedachteloos je kleren uittrekt waarna je je op het bed uitstrekt voorzichtig om de afdruk van dat andere lichaam niet te kreuken een arm om het hoofd een hand op de buik of is zij het die de deur openduwt en op het bed plaatsneemt kan het zijn dat zij me nu glimlachend ligt aan te kijken dat ik naast haar plaatsneem dat zij een arm om mijn hoofd legt en dat ik een hand op haar borst leg en dat iemand [pagina 55] [p. 55] zij of ik het bed uitkomt kleren aantrekt en de deur uitgaat alsof het allemaal vergeefs of zinvol had willen zijn we liggen naast elkaar het is goed zo dicht te liggen in het donker hadden wij het niet verzonnen dan had niemand het kunnen bedenken dat we op een nacht zo dicht tegen elkaar aan zouden liggen dat er geen onderscheid meer was tussen mijn schouder en die andere tussen mijn been en de voet die omhoog- kruipt langs mijn been misschien is dat wel wat zwelt het besef dat het zo was bedoeld dat het op een dag een feit is dat de kamer vol ligt dat niets of niemand nog in staat kan zijn om die deur zelfs maar te benaderen niet voorovergebogen niet de ontblote rug ervan rillend in de ochtend traag voorover vallend de afdruk gladgestreken in het kussen het zuchten oplossend in een diepere bloedsomloop de aanvang van de tong langs de navel omlaag twee druppels tussen haar vingers de glimlach vervagend het hoofd van links naar rechts zoals het altijd werd bedoeld zich geen weg banend maar weg van dit alles voorgoed de rug toegekeerd de herinnering geweigerd zich ook maar iets voor de geest te halen terwijl een kledingstuk in het gras geopperd door de wind ook al de moge- lijkheid in het midden laat of er ooit ergens iemand is terwijl een vinger zich omkrult terwijl iemand neerknielt terwijl het woord rubberboom razendsnel tot bloei komt terwijl de inkervingen boven het schoteltje glanzen terwijl iemand het [pagina 56] [p. 56] opwellen een aanvang ziet nemen een paarse vrucht rollend tussen wijsvinger en duim terwijl het onstelpbaar doorgaat de beweging van de vingers boven de lippen alvorens die mond in te gaan fluistert iemand dat het nooit de bedoeling had kunnen zijn het hoofd van links naar rechts het geluidloze ogenblik waarop je van alles losgezogen blijft hangen waarna je als een laken op de grond gesmeten op de grond blijft liggen proberen je hoofd van links naar rechts te bewegen terwijl dat lichaam op je af blijft komen terwijl je door je slaap heen van je linker- op je rechterzij blijft kantelen er valt niets te zeggen dat te herhalen de ademhaling ervan in- en uit te ademen iemand die een open vrucht naar je mond brengt nog voor je mond zich die beweging lijkt te herinneren alsof er sprake kon zijn van iets onherstelbaars als een kus op handen en voe- ten het voorhoofd op de grond de hardnekkigheid ervan terwijl je het vast probeert te houden terwijl het je probeert af te schudden het almaar sneller ademend samentrekt als lippen rond een vinger en je het hoofd afgewend houdt om van het hoofd dat je aankijkt niet te zien het zijdelingse oog de wanhoop ervan dat het er niet meer is nadat het op je kwam liggen en je de slaap ervan onmogelijk nog had kunnen vatten laat het nooit voorbij gaan nooit meer en dit is nooit gebeurd waarom zou het [pagina 57] [p. 57] zoals altijd duwt een hand het papier in een prop en ontvouwt het weer rim- pelig als een laken en opnieuw een hand die het gladstrijkt en het opnieuw in een prop duwt en opnieuw alleen maar om de onmogelijkheid te voelen het ooit nog glad te kunnen strijken het laken de kamer iemand komt binnen en ontkleedt zich de armen langs het lichaam als twee kaarsen de ruggengraat als een gevloch- ten touw het kleedt zich weer aan het heeft niet gesproken het ligt ergens in een kamer denkt aan een andere kamer neuriënd: het is een van die nachten waarop de lucht zacht is als de buik van een kat foto Roeland Fossen Uit: Memoires van een luipaard, Prometheus, september 2001 Vorige Volgende