| |
| |
| |
Arie Storm
Dit boek beschouw ik als een watermeloen
Over herkenbaar proza
Soms mag ik in een cultureel centrum of in een literair café voorlezen uit eigen werk. Ik vind dat leuk om te doen en bovendien krijg ik ervoor betaald. Mijn werk leent zich er ook goed voor: het is scherp, geestig en mijn zinnen hebben een heel krachtig ritme. Ik kan dat ook heel goed, voorlezen. Ach, laat ik er niet langer omheen draaien: met mij haalt u een topact in huis. Maar, en dat wil ik de organisatoren van literaire avonden toch even op het hart drukken, je krijgt als je mij uitnodigt niet méér dan je bestelt. Ik bedoel: je krijgt een schrijver die keurig uit eigen werk voorleest en die na de pauze netjes de vragen van het publiek beantwoordt, zolang die vragen tenminste betrekking hebben op zijn werk. Iets persoonlijks krijgt u van mij niet te horen. Ik zeg niks over mijn overleden zusjes, over mijn door wiegendood gestorven baby's, over mijn jonggestorven echtgenotes, over mijn verleden als alcoholist, over hoe ik mijn zware depressies met pillen weet te onderdrukken, over mijn wonderbaarlijke herstel van al die enge ziektes die ik heb gehad, of over mijn huilmomenten. Ook vertel ik niet over de tijd dat ik in een gesticht heb gezeten, over hoe ik nog een tijdje zelf een psychoanalytische praktijk heb gevoerd, over mijn incestervaringen, over mijn jeugd op het Groningse platteland, over die keer dat ik een bank heb overvallen, of over de dood van mijn hond en mijn kerstbomenverzameling. Verder maak ik geen melding van mijn autistische broertje of over mijn affaire met een wilde zigeuner, en ook doe ik geen kunstjes in die zin dat ik laat horen hoe ik heel vlug woorden, wat zeg ik: hele zinnen, uit mijn hoofd achterstevoren kan uitspreken. Verwacht van mij ook niet dat ik iets zeg over het oorlogsverleden van mijn ouders. Ik ben wel altijd bereid om te bekennen dat ik in mijn literaire voorkeuren, net als Nabokov was, volstrekt homofiel ben; er wordt in Nederland vaak heel slecht geschreven, vooral door vrouwen en door
Arthur Japin.
Het hoge woord is eruit en nu ga ik door ook: ik geef les aan Schrijversvakschool 't Colofon en in veel van het daar geschreven beginnersproza zie ik alles terug van wat Anna Enquist, Margriet de Moor, Lulu Wang, Connie Palmen, Pauline Slot, Charlotte Mutsaers, Arthur Japin en Nelleke Noordervliet in hun romans doen. Het is helemaal niet nodig dat ik daar les geef: de meeste studenten doen alles al precies zoals Anna Enquist c.s. het doen en door het opvolgen van mijn adviezen ontneem ik ze alleen maar de mogelijkheid een bestsellerauteur te worden. Die studenten van mij zijn in zekere zin, net als ik, idealisten: ze willen dat wat ze al heel goed kunnen, na- | |
| |
melijk Enquist-proza schrijven, afleren om een auteur in de marge te worden. Daarom draai ik de zaak nu eens om en bied ik een alternatieve cursus aan voor al diegenen die denken dat ze het níét in zich hebben. De cursus heet: Hoe schrijf je Enquist-proza?
Eerst nog even een woord vooraf: de genoemde auteurs horen er echt allemaal bij, al heb ik het dan voor het gemak in de rest van dit stuk over Enquist-proza. Ik maak deze kanttekening, omdat ik het niet helemaal eerlijk vind om uitsluitend Enquist als voorbeeld op te voeren, daar zo ongeveer heel weldenkend Nederland (op haar tienduizenden lezeressen na natuurlijk) vindt dat ze niet kan schrijven. Maar een paar van de andere genoemde auteurs hebben zowaar een serieuze literaire status, terwijl ze toch echt óók Enquist-proza schrijven. Van bijvoorbeeld Nelleke Noordervliet schijnt niemand te weten dat ze niet kan schrijven (of er is een algeheel verdringingsproces gaande; hier spreekt de psychoanalyticus in mij), en dat terwijl W.F. Hermans al in 1987 voor haar proza waarschuwde. Naar aanleiding van haar roman Tine, of de dalen waar het leven woont (een krankzinnige titel; deze Tine was overigens de vrouw van Multatuli) schreef hij:
Het spijt me best verschrikkelijk, maar het moet me van het hart dat deze historische roman, vrees ik, ondanks alle goede bedoelingen, best wel niet zo erg best is uitgevallen.
Van een negentiende-eeuwse vrouw die grote offers aan haar man bracht en, zoals uit haar brieven blijkt, heel wat meer in haar mars had, grootmoedigheid vooral, dan Nelleke Noordervliet heeft kunnen ontdekken, veranderde de romancière haar in een laat-twintigste-eeuws mevrouwtje dat de Libelle heeft gelezen, naar haar ‘eigen identiteit’ op zoek is zoals het hoort, en zich, heel banaal, wil laten scheiden omdat haar man met een ander gaat.
Uit het geval-Noordervliet blijkt dat je mét Enquist-proza toch ook echt een heel belangrijk iemand kunt worden in de literatuur. Zo begon zij een tijdje terug een van haar columns in de Volkskrant (14-2-2000) met de opmerking dat ze ten behoeve van de subsidieverdeler een bepaalde roman moest beoordelen. Inderdaad, ‘moest’, staat er. Moeten wij dus begrijpen dat Noordervliet iemand is waar je niet omheen kunt? Wil ze eigenlijk geen boeken beoordelen maar wordt ze ertoe verplicht? Door wie dan? Ik laat deze kwestie verder rusten, maar wil nog wel kwijt (en daarmee overtreed ik een van mijn eigen regels) dat ik bij het lezen van deze opmerking van Noordervliet even een huilmoment had.
| |
| |
| |
Laat de tranen stromen
Goed, de cursus. Hoe schrijf je Enquist-proza? Met het citaat van Hermans bij de hand - en aangevuld met wat andere voorbeelden - kunnen we al drie kenmerken opsommen:
Eerste kenmerk. Bij het schrijven van Enquist-proza (in dit geval dus succesvol beoefend door Noordervliet) gaat de auteur hinderlijk eigentijds taalgebruik niet uit de weg, zie de eerste zin van het Hermans-citaat. Hermans geeft twee stijlbloempjes uit Noordervliets Tine, of de dalen waar het leven woont. Stijlbloempje een, Tine zegt tegen dochter Nonnie: ‘En ons leven is best tweederangs.’ Stijlbloempje twee, Noordervliet geeft Tine de volgende mening over Douwes Dekker in de mond: ‘Hij heeft best gelijk als hij zegt dat we hem in de steek hebben gelaten.’ ‘Best wel’, ‘ik heb dan zoiets van’, ‘het leven is een uitdaging’ en ‘hij heeft ons in de steek gelaten’ is in dit proza volledig geaccepteerd. En de stijl vertaalt zich in de inhoud: ‘je eigen identiteit’ is heel belangrijk.
Tweede kenmerk. Maak van de hoofdpersonen slachtoffers. Of vrouwen (de hoofdpersoon kan overigens - sporadisch, maar toch, het geeft je een zekere vrijheid - ook een man zijn: zie Noordervliets Uit het paradijs, maar het mechanisme blijft hetzelfde), of vrouwen dus nu wel of niet iets in hun mars hebben, zorg er altijd voor dat ze voortdurend heel erge dingen overkomen waar ze zelf volstrekt niets aan kunnen doen. Sla, kortom, de hele handeling van je verhaal dood door een volledig willekeurige terreur los te laten op het leven van je hoofdpersoon. Heel soms laat je de personages voor iets kiezen, maar dan grijp je meteen weer als een echte sadist in, zodat de vrije wil van het hoofdpersonage in de kiem wordt gesmoord. Personages in Enquistproza huilen dan ook heel vaak en dus niet alleen als we het dramatische hoogtepunt van de roman hebben bereikt, maar gewoon altijd. Ook de bijpersonages zijn constant in tranen. Even wat voorbeelden uit het werk van Anna Enquist zelf. Het geheim, p. 14: ‘Hij stond op en rekte zich uit. Het liep tegen achten en toch was de hemel zo stekend blauw dat zijn ogen ineens vol tranen stonden.’ P. 30: ‘De tranen blijven stromen; heel lang duurt het voor Wanda tot rust komt.’ Enzovoort. (Oefening: bestudeer de plot van Het geheim van Anna Enquist. Hier alvast een samenvatting: het broertje van de pianospelende hoofdpersoon is een mongooltje, haar vader overlijdt aan longkanker, die vader blijkt overigens helemaal niet haar vader te zijn want dat is de oude joodse muziekleraar die in de oorlog is weggevoerd, de hoofdpersoon vindt een vriend maar die is homo, wanneer ze uiteindelijk met een andere man trouwt dwingt hij haar te kiezen tussen hem en haar carrière, ze kiest uiteindelijk voor haar carrière maar kan dan vervolgens - hier grijpt de sadist in - geen piano meer spelen omdat ze wordt getroffen door een
spier- | |
| |
ziekte. Beantwoord de volgende vraag: is de hoofdpersoon door haar eigen gedrag in de problemen gekomen of kan ze nergens iets aan doen?)
Derde kenmerk. Daar kan ik kort over zijn: voer alle problemen uiteindelijk terug op, heel banaal, telatieproblemen. Zie Noordervliets behandeling van een op zichzelf interessant historisch gegeven.
| |
Een geblakerde karbonade
Met deze eerste drie kenmerken komen we een heel eind, maar we zijn er nog niet. De volgende drie kenmerken hebben met stijl te maken.
Vierde kenmerk. Gebruik veel beeldspraak. Doe dit niet zo virtuoos als Marcel Proust deed (lees zijn werk maar liever helemaal niet), maar kies altijd voor rammelende, niets verklarende metaforen en vergelijkingen. Openingszin (het visitekaartje, nietwaar) van Het geheim: ‘De vleugel hing in de lucht en tekende zich als een geblakerde karbonade af tegen de besneeuwde bergtoppen.’ Een sterke vergelijking: de vleugel (dat is een piano) is meteen teruggebracht tot iets huiselijks als een geblakerde karbonade en de poëzie van deze vergelijking zit 'm in de creatieve gedachte dat geblakerde karbonades de neiging hebben zich tegen besneeuwde bergtoppen af te tekenen. Hoe langer je erover nadenkt, des te onbegrijpelijker wordt het - en dat is een teken dat het met je beeldspraak wel goed zit.
Vijfde kenmerk. Verwerk veel poëzie in je proza. Je kunt je toevlucht nemen tot oprecht sinterklaasrijm (‘zo kan ze doorzingen zonder dat iemand het hoort, zonder dat papa haar stoort’; Het geheim, p. 19) of ook aansturen op pathetische woordherhaling. Zie bijvoorbeeld bladzijde 9 van Het geheim, waar we het volgende aantreffen: ‘te-doenk, te-doenk’, ‘Het is verloren, verloren’, ‘niet als eerst, niet als eerst’ en ‘er is geen lucht, geen lucht’. Bestudeer voor dit stijlmiddel ook Hertog van Egypte van Margriet de Moor (‘net als vroeger, net als vroeger’; p. 17, of, iets subtieler, al op pagina 7: ‘dat soort dingen’ gevolgd door zes regels verder ‘dat soort mensen’). Overbrug op poëtische wijze binnen één zin grote afstanden in de tijd. Twee voorbeelden uit Hertog van Egypte. ‘Ze spert haar ogen open en herinnert zich die speciale manier van vertellen van hem, theatraal, op effect berekend, die haar weliswaar in het geheugen gegrift staat, maar die haar nu, na maanden van stilte, verschrikt.’ (p. 17) En: ‘Maar het leven bestaat ook uit voortekenen en toen Lucie dankbaar van hem opstak, die middag in de kroeg, zat het er dik in dat hij de daaropvolgende zestien, zeventien jaar met haar in zijn slee door het dorp zou rijden, eerst met haar alleen, en later met twee, drie kleintjes achterin en vaak genoeg ook een aangehaakte trailer waarin een paar ongeruste paarden naat Delden of naar Zwolle worden getransporteerd.’ (p. 14) Merk ook die paarden op die met aangehaakte trailer en al achter in de auto wor- | |
| |
den gedeponeerd. (En, weer een leermoment, dieren hebben ook gevoelens, of zelfs voorgevoelens.)
Zesde kenmerk. Heel belangrijk: kleur, kleur en nog eens kleur. ‘Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is,’ constateerde de wijsgeer en natuurwetenschapper K. Schippers al. Alles heeft een kleur (grijs, wit, blauw, Blauwbaard), dus schrijf dat ook op. Anna Enquist geeft hier een mooie demonstratie van op de twee openingspagina's van Het geheim. Daar is sprake van ‘het zwartgelakte hout’, ‘een grijze deken’, ‘de gele hijskraan’, ‘blauwe bloemen’, ‘grijze steen’, ‘de smalle zilverstreep van de rivier’ (poëtisch), ‘witte gordijnen’ en ‘korenblauwe jassen’. Kleur dus, heel belangrijk.
| |
Wiegen, zuigen en zingen
De volgende kenmerken gaan over vertelperspectief, menselijkheid en het gebruik van de grammaticale tijdsvorm.
Zevende kenmerk. Zorg ervoor dat het vertelperspectief altijd onnavolgbaar in elkaar zit. Alwetende verteller, ikfiguur, een ‘hij’ of een ‘zij’: alles wordt door elkaar gebruikt, zonder aankondiging, zonder overgang, net zolang tot niemand meer weet wie wat denkt en waarom. Bij het beschrijven van bijvoorbeeld een bevalling spring je heen en weer tussen alle aanwezigen bij de bevalling, zelfs neem je als auteur even een kijkje in het hoofd van de pasgeborene (of zelfs nog ongeborene) zelf. Dat laatste doe je natuurlijk in poëtisch en zelfs onbegrijpelijk taalgebruik (ik noem dit het alien-perspectief). Het geheim, p. 11:
Uitdijen en vervloeien waar geen weerstand meer bestaat. Het hoofd rondt zich, er is een knakken en kraken bij elke beweging. Een intens ongenoegen diep van binnen, de kern. Een gemis dat de mond wijd opentrekt, een verlangen dat een schreeuw wordt. Schrik. Stilte. Dan weer de pijnlijke leegte die uitgekrijst moet worden. Brullen, slaan met de nieuwe handen door de lucht, zo ijl, zo gemakkelijk. Slaan tegen dat zachte en warme, de mond voegen om wat daarvoor gemaakt is, beuken en slaan, slaan, slaan tot de leegte volloopt met vervulling van wiegen, zuigen en zingen.
Let op dat ‘slaan, slaan, slaan’, het ‘knakken en kraken’, de ‘nieuwe handen’ en ‘de leegte’ die ‘volloopt met vervulling’. Hier wordt een kind geboren, wij kunnen erbij zijn, James Joyce kan er een puntje aan zuigen. Enquist laat deze passage terecht volgen door een witregel, en na de witregel zegt Emma (de moeder) trots: ‘Ze drinkt.’ Ik heb als lezer een huilmoment en ook de vader staat erbij terwijl hij zijn ‘bril schoon[veegt] met zijn zakdoek’ (tranen,
| |
| |
geen rondspattend zog). Gebruik ook altijd ‘zijn bril’ en nooit ‘de bril’: houd het proza zo persoonlijk als maar kan. Nog één opmerking over het vertelperspectief: het kan geen kwaad om een voorkeur te ontwikkelen voor het vertellen van het verhaal vanuit het standpunt van een kind. Pas je taalgebruik hieraan aan en schrijf dus ook als een kind, of zoals je denkt dat een kind schrijft, maar ga hierbij ‘poëtische’ uitglijers niet uit de weg. De visie van kinderen op de wereld is van essentieel belang. (Bestudeer níét de roman What Maisie Knew van Henry James; het point of view waarin dat boek is geschreven, is voor ons doel veel te subtiel.)
Achtste kenmerk. Kinderen zijn belangrijk, maar grote mensen ook. Prop in een roman van bescheiden omvang er dan ook zoveel mogelijk van in, van grote mensen bedoel ik. Max Pam raakt daarvan in paniek, getuige zijn recensie van de roman Blauwbaard van Pauline Slot: ‘Op elke pagina duikt wel weer een nieuwe naam op. Wie is dat nou weer? Waar komt die nou weer vandaan? Om het verhaal te kunnen volgen, heb ik aanvankelijk een sociogram van namen bijgehouden, maar op den duur raakte ik zo in de war dat ik ermee ben gestopt.’ (HP/De Tijd, 25-2-2000) Trek je niks van Pam aan, maar voer ze op die Edu's, Maria's, Erinna's, Riannessen, Frieda's, Doriennen en Margreten (enzovoort).
Negende kenmerk. Zoals je het vertelperspectief en het enorme aantal personages gebruikt om verwarring te stichten, zo zorg je er ook voor dat de gebeurtenissen in je roman in alle mogelijke bestaande en niet-bestaande tijdsvormen worden verteld: de o.v.t. wissel je af met de o.t.t., de toekomende tijd met de v.t.t.; het advies is: denk er niet te veel over na, maar zie er wel op toe dat het een zootje wordt. Er is eigenlijk maar één regel: de nadruk moet liggen op de tegenwoordige tijd, ‘zodat de lezer direct in het rauwe, nog onverwerkte verdriet belandt’, zoals Jeroen Vullings in Vrij Nederland opmerkte (19-2-2000). Overdrijf deze regel echter niet: hoewel de nadruk op de tegenwoordige tijd moet liggen, is dat niet het voornaamste. Belangrijker is dat je met het gebruik van de verschillende grammaticale tijdsvormen verwarring sticht. (Op een macroniveau geldt dit ook voor de wijze waarop je je roman componeert: presenteer het verhaal bij voorkeur niet als een logische opeenvolging van gebeurtenissen, maar spring heen en weer in de tijd. Heden en verleden, flashbacks en flashforwards, kortom: toen, nu en straks dienen op zo'n wijze met elkaar vermengd te worden dat er een volstrekt onontwarbare kluwen overblijft.)
| |
Vaagheid creëren
Met deze negen kenmerken kunnen we voorlopig wel uit de voeten. Het is bijna zover dat we achter de computer kunnen kruipen, maar er zijn nog een
| |
| |
paar zaken die ik ter overweging wil meegeven. Zoals: is het nodig dat er in een Enquist-roman (ik gebruik ‘Enquist’ hier nog steeds als een embleem) sprake is van een zekere (nu volgt een eng woord:) thematiek? Nee. Onthoud goed: je schrijft over onderwerpen. Maatschappelijk belangrijke, actuele onderwerpen, onderwerpen waarover gedebatteerd kan worden (het debat is heel belangrijk), onderwerpen waaruit een grote mate van gevoeligheid spreekt (samenvattend: je schrijft gewoon over relatieproblemen). Dus: incest, overspel, euthanasie, pedofilie (lees nooit de roman Lolita van Nabokov - te subtiel en te complex), identiteit, zelfontplooiing, discriminatie, racisme, enge ziektes, sterven in het algemeen, ziekenhuizen, opgroeiende kinderen, nogmaals overspel (bestudeer nooit Madame Bovary van Flaubert: jij kunt dat veel beter, veel warmer ook), intermenselijke relaties en interessante reizen. Laat je personages veel reizen: naar Australië, Spanje, China, desnoods naar België, maar reizen zullen ze. Reizen verbreedt de horizon. Reizen is goed.
Je personages houden bovendien ook van muziek (bij voorkeur van klassieke muziek, cd'tje opzetten, flesje wijn erbij). Zoals Nabokov ergens opmerkt heeft muziek een kalmerende, sussende en afstompende invloed op mensen - en dat kun je gebruiken. Dáár moet je je lezers zien te hebben: gekalmeerd, gesust en afgestompt, al de zintuigen van je lezers moet je doodslaan. Rudy Kousbroek heeft eens geschreven dat het misverstand bestaat ‘dat muziek ergens over gaat’. Ook schreef hij: ‘Beeldende kunst is een beeld van iets, schrijven is een beschrijving van iets, maar muziek is niet muziek van iets.’ Vaagheid creëren, daar gaat het om; hoe vager je verhaal is, des te makkelijker is het om je personages, je lezer en jezelf vanaf de eerste bladzijde onder te dompelen in hysterie; hoe vager het verhaal, hoe meer herkenning; hoe meer herkenning, hoe meer autobiografische aanknopingspunten (gezellig). Vandaar: muziek.
Hysterie pas je overigens in alle soorten en maten toe. Denk hierbij aan exotisme (reizen!, zigeuners), waanzinnige, holistische visies op de werkelijkheid (‘Maar het leven bestaat ook uit voortekenen...’; Margriet de Moor), volstrekt ongemotiveerde verwijzingen naar de Klassieke Oudheid (hoofdletters), freudiaanse prietpraat (divanleed), het verdrongen verleden (de invloed daarvan op het heden) en onnoemelijk veel niet te stelpen verdriet. Seks speelt ook een belangrijke rol, maar behandel dit onderwerp clichématig, kuis, licht onbegrijpelijk en toch onsmakelijk: vrouwentepels zijn altijd hard van de kou (Nelleke Noordervliet, Uit het paradijs), vrouwelijke geslachtsdelen komen voortdurend in contact met stoelen of krukken (‘Iets naar achter op de billen. Geslacht in contact met de zitting,’ Anna Enquist, Het geheim) en een mannelijk personage rukt zich nooit af, nee, dat gaat zo: ‘In de regen masturbeerde hij en droeg zichzelf aan haar op.’ (Pauline Slot, Blauwbaard)
| |
| |
Over de titel van je roman hoef je je geen zorgen te maken: ga altijd vol voor de kirsch (De zwarte met het witte hart, De rode bloem in het groene veld-kleuren!). Houd jezelf voortdurend voor: eigenlijk schrijf ik geen roman maar iets heel anders. Ter illustratie de volgende anekdote: de allereerste keer dat ik ergens mocht voorlezen, haalde de voorzitster van het organisatiecomité me van de trein en ze vertelde me dat de week ervoor Willem Jan Otten te gast was geweest. Hij had toen net de roman Ons mankeert niets gepubliceerd en de mevrouw van de organisatie vertelde me dat het een geweldige avond was geweest: ‘We hebben de hele avond over euthanasie gediscussieerd.’ Je schrijft dus misschien een discussiestuk, of iets waaruit blijkt dat je een warm en gevoelig mens bent, of iets waaruit blijkt dat je in het leven wel wat hebt meegemaakt (dat je wat hebt doorstaan), maar je schrijft eigenlijk nooit een roman. Of zoals Lulu Wang het met die gevoelvolle oosterse wijsheid van haar in Het lelietheater formuleerde: ‘Dit boek beschouw ik als een watermeloen.’
Nu zijn we waar we wezen moeten en ik sla dan ook even een kleine stap over (namelijk die van het daadwerkelijk schrijven van je boek): je watermeloen wordt uitgegeven en vervolgens doe je alles wat ik niet doe. Praat vrijuit over je overleden familieleden, je depressies, je recente bekering tot het katholieke geloof en god weet wát je niet allemaal bij elkaar kunt verzinnen (laat je er niet door uit het veld slaan als je leven eigenlijk best wel heel erg tweederangs is), maar praat er wel over met (schijnbare) tegenzin. Wek de indruk dat het bekentenissen zijn die op een duivelse wijze aan je worden ontlokt. Spreek over je personages alsof het je buren zijn, laat je tranen vrijelijk stromen, praat en denk over je roman in termen die abstract en nietszeggend zijn: er is meer tussen hemel en aarde, eenzaamheid is iets heel ergs en regelmatig ben ik in gesprek met mijn overleden moeder (tussen het museumbezoek door). Zweef er maar een eind op weg, lichtheid (in alle betekenissen van het woord) is heel belangrijk, je bent een lichte auteur, maar toch ook zwaar en je houdt erg van de natuur (bomen, planten), vooral als het regent. Je droomt veel, vannacht heb je weer een droom gehad, en die ga je nu eens lekker met ons bespreken. Tot slot: vergeet nooit wat Pauline Slot in een interview in Vrij Nederland (19-2-2000) opmerkte: ‘Vijftigduizend exemplaren zijn er van Zuiderkruis verkocht. Met Blauwbaard gaat het ook heel goed. [...] Dus ach...’ Dus ach. Het komt allemaal wel goed, als je maar een moedig mens bent.
Arie Storm (1963) is schrijver, essayist en redacteur van BZZLLETIN. Hij publiceerde de romans Hémans duik (1994) en Hemellicht (1997). Een nieuwe roman (werktitel: Aliens) is in voorbereiding.
|
|